Lara Nuberg

View Original

De verloren broer (deel 4)

Met de Sibajak kwamen duizenden Indische Nederlanders in de jaren '50 naar Nederland

Op een avond, precies twee weken voor de Sibajak naar Holland zou vertrekken, was Maurice in geen velden of wegen te bekennen. Normaal kwam hij altijd rond zonsondergang thuis, maar nu was het al tien uur ’s avonds en was de jongen er nog steeds niet. Marie keek ongerust op de klok boven de eettafel. Het was over het algemeen al niet meer zo veilig voor Nederlanders in Indonesië, laat staan in het donker op straat. ‘Hij zit vast bij een geheime liefde,’ glimlachte oom Miel om zijn vrouw gerust te stellen. André en Jan grinnikten. Marie haalde geërgerd haar schouders op. ‘Dan had hij dat toch even kunnen zeggen? Heeft hij jou ook niets gemeld?’ Ze knikte naar Andre, die meteen van nee schudde. ‘Adoeh,’ zuchtte ze en ze stond op van tafel. ‘Dan zou hij zo wel komen. Ik ga slapen…’
     ‘Selamat tidur,’ zei André zachtjes en hij keek zijn tante na. Ze zag er plotseling oud uit. Hij begreep wel dat ze ongerust was, maar Maurice liep heus niet in zeven sloten tegelijk. Bovendien was hij beter bevriend met de Indonesiërs in de wijk, dan met de Indische gezinnen. Zijn broertje zou vast straks thuis komen en dan een bijzonder verhaal te vertellen hebben. Hij werd al vrolijk van de gedachte. Hij stond op en wenste ook zijn oom en neef een goede nacht.
     Eenmaal in zijn kamer plofte André neer op zijn bed en keek naar het lege matrasje tegenover hem. Nee, hij wist het zeker. Morgenochtend zou zijn broertje weer tegenover hem liggen, een vertrouwd hoopje mens onder een laken. Hij deed het licht uit en draaide zich om. ‘Nog twee weken,’ dacht hij. Dan zouden Maurice en hij samen naar Holland vertrekken.

Toen André de volgende dag wakker werd, was het bed van Maurice nog steeds leeg. Verbaasd ging André rechtop zitten en wreef de slaap uit zijn ogen. Zou die boef dan echt een geheime liefde hebben? Maar dan kon hij toch alsnog niet een hele nacht wegblijven? Iedereen wist dat dat ongepast was. Hij stond op en liep naar de keuken om een glas water te pakken, maar onderweg kwam hij zijn tante tegen. ‘En, is hij er al?’ vroeg ze onmiddellijk. André schudde zijn hoofd. ‘Nee tante, nog niet…’ Marie kuchte en dacht even na. ‘We gaan hem zoeken,’ zei ze vervolgens. ‘Trek je kleren aan en eet iets. Ik maak Jan en oom Miel wakker.’

Tante Marie, Oom Miel, Jan en André zochten vervolgens twaalf dagen achter elkaar. Ze vroegen aan iedereen of ze Maurice gezien hadden, beschreven hoe hij eruit zag, zochten op plekken waar hij graag kwam, maar de jongen was nergens te bekennen. Ze doorliepen elk scenario, maar geen enkele gedachtegang leidde tot de vondst van de jongen. André werd steeds benauwder. Hij had z’n koffer al ingepakt, klaar voor de reis. Hij kon toch niet zonder Maurice vertrekken?

Twee dagen voor vertrek liep André met zijn ziel onder de arm door de straten van Jakarta. Hij schopte tegen elk steentje dat het tegenkwam en piekerde zich suf. De gedachte dat hij Maurice niet meer zou vinden maakte dat zijn maag zich omkeerde. Waar was die jongen toch? Haast onbewust besloot André naar de garage te gaan waar Maurice tot twee weken geleden had gewerkt. Misschien hadden de jongens daar inmiddels wat gehoord.
     Hij klopte aan en stak zijn hoofd om de hoek, maar niemand antwoordde. Wat vertwijfeld stapte hij naar binnen, liep verder naar achter de garage in en klopte nogmaals op een dichte deur. Onmiddellijk deed iemand open. André keek recht in het gezicht van zijn broer.
     ‘André!’ riep Maurice geschrokken. ‘Je had me niet moeten vinden…’ Hij pakte zijn broer met twee handen vast. Toen begon hij te huilen. ‘Ik ga niet naar Holland,’ snikte hij. ‘Wat moet ik daar? Ik hoor hier. Ik wil niet.’ Zijn snikken vulden de holle garage. André voelde hoe zijn maag zich voor de zoveelste keer die week omdraaide. Hij probeerde zich sterk te houden. ‘Maar tante Marie heeft de reis al betaald, je weet hoe ze is… ’ stamelde hij. ‘Je moet mee.’
     Maurice glimlachte door zijn tranen heen. ‘Ga jij broer, ik weet dat jij het redt daar. Maar ik blijf hier. Indonesië is mijn land.’

Nog geen 48 uur later klonk het vertreksein van de Sibajak. André stond op het dek en leunde iets voorovergebogen tegen de balustrade aan. Onder hem, op de kade, stonden Tante Marie, Oom Miel, Jan en Maurice. Ze zwaaiden en André zwaaide terug. Deze keer liet hij niet alleen familie achter, maar ook het land waar hij geboren was.

Jakarta 1957, Jan, Tante Marie en Andre

---

Dit is het vierde deel van een reeks die ik schrijf over het bewogen leven van mijn lieve oom Andre, de neef van mijn oma die ik twee jaar geleden voor het eerst heb ontmoet. Het was toevallig, want die ontmoeting kwam door een familiereünie die samen viel met het begin van mijn eigen onderzoek; een organisatie waaruit blijkt dat er bij meerdere stamboomleden de behoefte wordt gevoeld om elkaar en onszelf beter te leren kennen. Sindsdien kom ik regelmatig bij mijn oom over de vloer. Ik ben gefascineerd door zijn levenslust en herken mijn oma in zijn positieve energie. Hij vertelt me verhalen die je zelf niet kan verzinnen, maar die toch écht zijn gebeurd. Verhalen waarvan zoveel mensen niet weten dat ze onderdeel zijn van de Nederlandse geschiedenis. De komende tijd post ik verschillende scenes uit zijn leven op mijn blog. Ik hoop dat jullie de verhalen met aandacht zullen lezen, want dat is wat ze verdienen.

See this gallery in the original post