Zestig dagen Indonesië, blog 3 - Soms is Indisch zijn verwarrend
Vanuit het vliegtuig richting Jakarta zie ik Borneo onder mij steeds kleiner worden. Verschillende soorten groen kleuren het landschap, af en toe onderbroken door bruine rivieren die zich als slangen door de palmolieplantages, akkers en grasvelden bewegen. Hier en daar is het groen opgedeeld in nette rechthoekige stroken, omlijnd door smalle door mensenhanden gegraven grachtjes. Ik kan het niet helpen om me even af te vragen of ook dit een stukje koloniale erfenis is.
Op dit eiland - nu vooral nog groen door de palmolieplantages in plaats van door het oorspronkelijke regenwoud - woonde ooit mijn oma. Ze was jong toen, een kind. Haar vader had een goede functie bij de PTT en toen hij in 1929 na een verlofperiode in Nederland in Pontianak werd geplaatst, was hij onder andere verantwoordelijk voor het tot stand brengen van een radioverbinding in de stad en de overige Nederlandse posten aan de westkant van het eiland.
Pas vorig jaar ontdekte ik details uit hun leven hier, nadat ik in een geheime kist van mijn oudtante een fotoalbum vond. Het album telde tientallen foto’s van het leven in Pontianak tussen 1929 en 1935 en bracht daarmee de anekdotes die mijn oma ooit over haar jeugd vertelde tot leven. Vol verbazing keken mijn moeder, nicht en ik naar de foto’s van twee jonge Indische zusjes tijdens hun zorgeloze kinderjaren; spelend in de rivier, lachend in de tuin, op verjaardagsfeestjes en verkleed tijdens een toneelvoorstelling.
Toen ik begin dit jaar besloot om weer naar Indonesië te gaan, wilde ik dit deel van het land dus graag zien. Ik vergeleek de foto’s van de stad met Google Maps (lang leve techniek!) en kwam erachter dat het postkantoor – de werkplek van mijn overgrootvader - zich nog op dezelfde plek bevond als ruim tachtig jaar geleden. Een aanknopingspunt in een stad die inmiddels van een paar duizend inwoners in 1930, was uitgegroeid tot een stad van honderdduizenden. Ik vertelde de ontdekking aan m’n moeder en die riep meteen dat als ik naar Pontianak zou gaan, dat zij dan ook mee wilde.
En zo gebeurde het dat ik een paar dagen geleden, op mijn 28ste verjaardag, met mijn vader, moeder en vriend, door de bloedhete straten van Pontianak liep. Zonder echt te weten waar we naar op zoek waren, maar mét een telefoon vol oude foto’s.
Na een wandeling door wat ooit de Chinese wijk was – nu een vervallen buurt langs de Kapuas rivier met grachten vol plastic afval, belandden we op de Jl. Rahadi Usman, vroeger de Residentsstraat. En daar, aan het einde van de straat, op de hoek, troffen we het Kantor Pos. Een gebouw geschilderd in de kleuren wit en oranje.
We liepen naar binnen en vroegen in gebrekkig behasa of we ook achterin het kantoor mochten kijken, omdat onze (over)grootvader hier ooit werkte. De postkantoormedewerkers keken ons aan alsof ze water zagen branden – ik snap het; het is ook een heel ongewone vraag – maar lieten ons wel direct een bordje zien waarop stond dat dit gebouw gebouwd was in 1937. Het houten kantoortje waar opa Stins ooit in werkte, was dus vervangen.
We knikten, stamelden ‘Ah ja…’ en liepen alweer richting de deur. Toen bedacht ik me dat ik al die foto’s bij me had en dat ik dan in ieder geval de foto met het PTT-personeel van 1935 moest laten zien. Dat waren immers de voorgangers van de mensen die nu in het kantor pos werken. Ik liep terug naar de manager en liet hem de foto zien. Onverwacht begon hij enthousiast te zwaaien en te wenken. Hij toonde de foto aan zijn collega’s en ook die begonnen allemaal een kant op te wijzen. Met Google Translate (lang leve techniek voor de tweede keer in dit verhaal!) kwamen we er uiteindelijk uit: Het huis waarvoor de foto was gemaakt, herkenden ze allemaal. Het stond er volgens hen nog steeds.
Nu, beste lezers, moeten jullie begrijpen dat ik niet helemaal normaal ben. De meeste mensen zijn blij als ze met hun verjaardag uit eten gaan, een feestje geven of een fiets krijgen. Ik ben echter een geschiedenisnerd, een historicus met een lichte obsessie voor het levensverhaal van haar liefste Indische oma. Dit was dus het beste verjaardagscadeau OOIT. Vooral ook omdat ik niet had verwacht dat er nog maar iets van de oude Europese wijk over zou zijn; Pontianak was ernstig gebombardeerd door de Japanners in 1942 en ik ging er daarom vanuit dat alles was weggevaagd.
De manager gaf ons de naam van de straat, Jl. Taslim, en ging uiteindelijk zelfs met ons mee - op zoek naar nummer 3. Dat was volgens hem ooit het huis van de postkantoorleiding. Toen we er aankwamen vonden we echter een lege kavel naast nummer 2, wat duidelijk een koloniaal huis in verval was. Voor de deur werkte een groepje jongens aan het asfalteren van een weg. Ze schudden hun hoofd: nummer 3 was een paar jaar geleden gesloopt.
Het duurde even voor ik het wilde accepteren en met de foto in m’n hand vergeleek ik alle raampartijen van de huizen in hetzelfde straatje. Ik tilde nog een steen op, in de hoop een aanwijzing te vinden, een teken van boven – je weet maar nooit (ik zei toch dat ik niet normaal ben) - maar vond niks. Het huis van de foto bestond niet meer. ‘Wat zou oma ervan vinden als ze wist dat we hier nu zo stonden?’ vroeg ik aan m’n moeder terwijl ik naar de bouwval van nummer 2 keek. ‘Die zou ons voor gek verklaren,’ antwoordde ze. ‘En ze zou huilen als ze zou zien hoe het er hier nu uitziet.’
Nu vlieg ik over de Javazee richting Jakarta en denk ik na over die woorden. Ik vraag me af waar ik nou eigenlijk naar op zoek ben. Naar sporen van m’n familie in een land dat m’n oma zelf in 1947 de rug toekeerde. Zou ze iets van m’n zoektocht begrijpen? Van m’n interesse in Indonesië en de mensen hier? Ze noemde zichzelf Nederlands en vond dat ze in het Indonesië van Soekarno niets te zoeken had. Maar waarom leerde ze me dan tellen in het Maleis en doet alles in Indonesië me zo aan haar denken? Is het waar dat je een Indo uit Indonesië kunt halen, maar Indonesië nooit uit de Indo? Ik ben er nog steeds niet helemaal uit wat dat dan voor mij betekent.