Waarom PINDAH-magazine geen goed idee is
In september 2019 verscheen Pinda*, de eenmalige glossy met een Indisch tintje. Ik schreef er eerder deze blog over. Het doel van het blad was om de Indische gemeenschappen in Nederland uit te lichten en de diversiteit in het Indisch-zijn te laten zien. Hoofdredacteur Ricci Scheldwacht gaf altijd aan dat het blad éénmalig moest zijn, met als hoofdreden: Er ís al een Indisch maandblad, Moesson, het oudste tijdschrift van Nederland. En aangezien Pinda* werd gemaakt met geld uit een subsidieregeling van de Nederlandse overheid was het alles behalve zijn bedoeling om met overheidssteun een concurrent op te richten voor een blad dat met recht Indisch erfgoed genoemd mag worden. Ricci hield zich aan zijn woord - zo blijkt uit deze reactie - maar het stichtingsbestuur achter Pinda* rook na het succes van de eerste editie nieuwe carrièremogelijkheden. Een paar dagen geleden lanceerden zij Pindah, met een ‘h’, een woord dat natuurlijk altijd nog met een knipoog verwijst naar LINDA, naar het dubieuze P-woord én in het Indonesisch - hoewel je dat uitspreekt als piendah - “verhuizen” betekent.
Gezien de vele positieve reacties op Pinda*, 50.000 stuks werden gedrukt en zo goed als allemaal verkocht, schat ik dat veel Indische Nederlanders enthousiast zijn over een tweede editie. Ik snap dat wel: het ís ook leuk als er een blad bestaat dat alleen gaat over mensen die op jou lijken, een blad waarin je je gerepresenteerd voelt én waarin aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van Nederland en Indonesië. Dat was ook de reden dat Tjalie Robinson in 1958 Moesson (toen onder de naam Tong Tong) oprichtte; en dat is ook de reden waarom het blad vandaag de dag nog bestaat.
Hoewel ik heb bijgedragen aan Pinda*, besef ik nu dat met overheidsgeld een monster is gecreëerd. Waren velen al aangedaan door de titel van het blad; nu blijkt het eenmalige magazine ook nog een startkapitaal gerealiseerd te hebben voor een commercieel vervolg. Het is pijnlijk ironisch dat de overheid geld beschikbaar stelt om de Indische gemeenschappen in Nederland tegemoet te komen in nooit betaalde salarissen en pensioenen en subsidieregelingen instelt “voor het behoud van het Indische en Molukse erfgoed”, maar dat de toegekende subsidie vervolgens gebruikt wordt om te concurreren met datzelfde Indische erfgoed.
Moesson heeft in het verleden weleens mensen op de cover gezet waar ik zelf niet voor zou kiezen én het blad zou hier en daar wel wat mogen vernieuwen, maar wat ik ook weet is dat het een blad is dat wordt gemaakt vanuit een goed hart, door mensen die weten waar ze over praten. Als zíj een subsidie hadden ontvangen van de overheid, hadden ze kunnen investeren. In mooiere fotografie, in een betere gage voor hun redacteuren, in brainstorm sessies, in grotere artikelen.
Iedereen die nu dus enthousiast is over Pindah, wil ik daarom het volgende als tip meegeven: ondersteun liever Moesson. Want één ding weet ik zeker: zestig jaar ervaring, ontwikkeling én netwerk overrule je niet zomaar. En als je dat al probeert, doe dat dan vanuit je eigen drive en liefde voor het Indische en Indonesische verhaal en niet vanuit een kansje, gebaseerd op het idee van een ander én betaald met overheidsgeld.
Overigens zie ik nog wel wel een mogelijkheid om deze oneerlijke concurrentie recht te trekken. Pinda is 50.000 keer voor 7 euro per stuk verkocht en heeft dus - laten we de gratis exemplaren aftrekken - zo’n 200.000 euro omgezet. De kosten waren al gedekt met een subsidie van 50.000 euro. Dus... wat nu? Het rekeningnummer van Moesson is: IBAN-nummer: NL77INGB 0000 006685
Daarnaast zijn er nog heel wat nakomelingen van voormalig ambtenaren en KNIL-militairen die wachten op de nooit betaalde salarissen van hun vaders.