Lara Nuberg

View Original

Ik herdenk, maar 4 mei en 5 mei blijven hypocriet

Deze voordracht sprak ik uit op 3 november 2018, tijdens een bijeenkomst georganiseerd door Stichting Arq met als thema Wij Herdenken, elke generatie zijn eigen verhaal. Ik heb de tekst iets aangepast.

Het is februari 1945 en in Berlijn, in een straat die een paar maanden later vlak aan de grens van Oost-Berlijn zou komen te liggen, staat een jonge vrouw te strijken. Ze is 22 jaar. Haar vader en haar verloofde roepen naar haar, wanhopig. ‘Ga mee naar de schuilkelder!’ Het luchtalarm gaat af en verderop horen ze de eerste bom al in slaan. Haar verloofde trekt haar nu aan haar arm en smeekt haar mee te gaan. ‘Je bent gek geworden!’ roept hij. Maar ze blijft haar hoofd schudden en zucht. ‘Als ik telkens onderbroken wordt door het luchtalarm krijg ik mijn huishouden nooit op orde. Als het mijn tijd is om te gaan, dan ga ik.’

Haar verloofde en haar vader laten haar achter en rennen naar beneden. Als het luchtalarm is gestopt en de rust in de stad terugkeert, verschijnen ze weer in de woonkamer. De vrouw heeft al het wasgoed gestreken en al netjes in de kasten opgeruimd.

Op hetzelfde moment zit een jongen van negentien bij zijn ouders op een zolderkamertje in Amsterdam-Zuid. Hij is op dat moment al minstens twee jaar niet naar buiten geweest en heeft op die zolder les gekregen van zijn moeder. In de avond, om negen uur luistert hij stiekem en zachtjes een kwartier naar Radio Oranje. Hij schrijft de radio-uitzendingen mee op kladpapier en schrijft ze daarna netjes over in een groot schrift. Hij versiert de kantlijn met tekeningen en vult pagina’s vol inventarisaties van oorlogsmaterieel. Hij tekent verschillende soorten bommen, strategische routes, vlaggen en vliegtuigen. Hij moet wel, want anders verveelt hij zich kapot. Hij heeft zich er vaak over beklaagd bij zijn moeder, gezeurd dat hij naar buiten zou willen. Maar ze verbiedt het. De gele ster op zijn jas maakt het gevaarlijk. ‘De gemengde huwelijken zijn nog niet opgepakt,’ zegt ze. En ondanks dat de Duitsers constant grondgebied verliezen, mogen ze geen risico nemen. Hij haalt zijn schouders er inmiddels over op. Frankrijk is al bevrijd, België en ook het Zuiden van Nederland al. De oorlog zal nu toch wel snel over zijn?

Meer dan elf duizend kilometer verderop kijkt een Indisch meisje op van haar werk. Ze walgt van wat ze moet doen, maar ze heeft geen keus. Als slimme vrouw van Indo-Europese afkomst, die voor de oorlog naar de HBS ging en direct daarna al haar diploma’s haalde als typiste en stenografiste, werd ze in 1942 direct door de Japanners tewerkgesteld. Haar vader in de eerste instantie ook, maar die zit nu al ruim twee jaar in een kamp. Ze heeft geen idee waar en of hij überhaupt nog leeft. In de wijk waar zij woont, Polonia in Medan, mag ze zich alleen begeven binnen het prikkeldraad. Met de mensen buiten deze wijk mag ze geen contact hebben. Vriendinnen die ze voor de oorlog elke dag zag, heeft ze nu al drie jaar niet gezien.

Ze zucht. Zal de oorlog ooit stoppen? En zullen ze dan weer terug kunnen keren naar het mooie leven van daarvoor? Of heeft ze daarvoor teveel ellende gezien? Die rot Jappen. Hoe vaak is ze niet geslagen omdat ze weigerde dieper voor hen te buigen?

Een jaar later ziet het leven er heel anders uit. De jonge vrouw uit Berlijn en haar – inmiddels zijn ze getrouwd – echtgenoot, zijn op weg naar Amsterdam. Dat is de stad van haar man, waar hij tijdens de oorlog werd opgepakt omdat hij had geweigerd een Joodse vriend te verraden. De jonge vrouw schaamt zich voor haar gedachten, maar ze is blij dat het zo is gelopen. Was dat niet gebeurd dan was haar echtgenoot nooit tewerkgesteld in Berlijn en had ze hem nooit ontmoet. Nu kunnen ze samen aan het nieuwe leven beginnen, met z’n drieën. Tevreden legt ze haar hand op haar buik. Haar kindje zal met een paspoort geboren worden, met een nationaliteit. Hoe anders was dat voor haar? Ze was stateloos toen ze in 1923 geboren werd als kind van Pools-Russische seizoenarbeiders. Maar dat wisten haar nieuwe buren in Amsterdam natuurlijk niet. Vlak na aankomst in Amsterdam krijgt ze een nieuwe identiteit: van stateloze, wordt ze nu een mof genoemd.

De jongen, die in 1945 nog rusteloos op zijn zolderkamertje zat, staat in 1946 op het dek van een groot schip. Nog een paar dagen en dan is hij in Indië. Hij kijkt er naar uit iets van de wereld te zien. Hij hoefde geen moment te twijfelen toen hij vlak na de bevrijding de oproep zag voor Nederlandse jongens om de orde en rust in Indië te herstellen. Hij wilde de Japanners verdrijven, zoals de Amerikanen en Canadezen dat in Europa met de Duitsers hadden gedaan. Maar Japan was inmiddels gecapituleerd en zijn opdracht daarom gewijzigd: hij zou de orde en veiligheid gaan herstellen in een gebied dat nu werd geteisterd door nationalistisch gespuis. Ook goed. Hij hoorde dat er Nederlanders werden vermoord en dat er sprake was van hongersnood in de kampongs. Zelfverzekerd tuurt hij over de zee, trots dat hij zich nu nuttig kan maken.

In Medan zit het meisje op de voorgalerij van het huis waar ze tijdens de Japanse bezetting met haar moeder en zus in is geplaatst. Haar ouders en haar zus zitten tegenover haar, ze zwijgen. Haar vader in een paar maanden geleden teruggekomen uit het kamp. Levend, godzijdank. Maar ze schrok van hoe hij eruit zag. Vermagerd, uitgeblust. De vrolijke twinkeling in zijn ogen, waar ze altijd zo van hield, is gedoofd. Hij staart alleen maar in stilte voor zich uit, in twee jaar tijd twintig jaar ouder geworden. Ze wachten de situatie af, ondanks dat het met de dag onveiliger voelt. Er is al meerdere keren op hun huis geschoten, door opgeschoten jongeren. De Brits-Indische soldaten doen hun best de Europese wijk veilig te houden, maar of de situatie beter wordt weten ze niet. ‘We gaan zo snel mogelijk naar Holland,’ mompelt haar vader. ‘Dan wachten we daar af tot het hier weer veilig is.’ Niemand geeft antwoord. ‘Maar eerst gaan we vanavond dansen in de soos,’ zegt het meisje na een tijd om de stilte te doorbreken. De dansavonden met de Brits-Indische soldaten en haar vriendinnen uit de wijk zijn de enige momenten waarop ze de onzekerheid van haar bestaan vergeet. Het is beter om te leven van dag tot dag.

Fast forward naar 2018, 73 jaar later. Hier sta ik, in Den Haag, een vrouw van 28 met de opdracht te vertellen hoe ik het herdenken van de Tweede Wereldoorlog er in de toekomst uit wil laten zien. Of we moeten blijven herdenken en op wat voor manier. Straks zijn de getuigen van de veertiger jaren immers allemaal dood, moeten we dan nog aandacht blijven besteden aan de oorlog?

Mijn antwoord op die vraag is volmondig ja. De stateloos geboren Pools/Russische jonge vrouw in Berlijn, haar Amsterdamse echtgenoot, de Joodse jongen op het schip naar Indië en het Indische meisje in Medan zijn namelijk mijn grootouders. Ook al zijn drie van hen al overleden, de levende uitkomst van oorlog staat hier recht tegenover jullie. Dat ben ik. Ik, die opgroeide in een familie waarin de oorlog nauwelijks aanwezig was – daar spraken we niet over – maar waarin de vragen vooral zijn ontstaan ná het overlijden van mijn Joodse opa en Indische oma.

Want waarom hadden we niet over die tijd? Waarom werd mijn moeder als klein meisje hardhandig de mond gesnoerd toen ze aan een Joodse tante vroeg waarom ze cijfertjes op haar arm had? En waarom heeft mijn oma nauwelijks iets verteld over de Japanse bezetting en de daarop volgende Bersiap en onafhankelijkheidsoorlog?

Nu ik ouder ben en afgestudeerd historicus weet ik de antwoorden op die vragen natuurlijk wel. Over sommige dingen kun je niet praten; sommige dingen wil je de volgende generatie besparen. Ik begrijp dat mijn grootouders in het verleden die keuze hebben gemaakt, maar het betekent wel dat volgende generaties op die manier worden weerhouden van het verleden te leren;  te leren om niet dezelfde fouten te maken als de generaties voor ons. Alleen daarom al is het belangrijk om stil te blijven staan bij de Tweede Wereldoorlog en ons te blijven realiseren dat vrijheid niet vanzelfsprekend is; dat fascisme, racisme, uitsluiting en geweldpleging iets is wat altijd opnieuw kan gaan overheersen en ons leven opnieuw kan gaan bepalen. Ik kan me niet voorstellen dat in de jaren ’30 iemand verheerlijkt zat te wachten op hoe de jaren ’40 er uit zouden komen te zien. Net als dat niemand er nu op zit te wachten dat dit soort jaren zich zullen herhalen. Toch leven we in een wereld van Trumps, Bolsonaro’s, Erdogans, Baudets en Orbans. Inmiddels laten we het zelfs gebeuren dat mensen aan de grenzen van Europa verdrinken en kinderen van immigranten in Amerika van hun ouders worden gescheiden. Is vrede gegarandeerd? Nee, dat lijkt mij niet.

Hoe moet herdenken er in de toekomst dan volgens mij uit zien?

In ieder geval anders dan nu. Ik pleit voor een manier van herdenken waarin duidelijk wordt dat de grens tussen goed en fout klein is. Dat een land slachtoffer kan zijn, Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog – maar tegelijkertijd ook dader: Nederland ná de Tweede Wereldoorlog - nadat we de bevrijding vierden! - met zijn zogenaamde Politionele Acties en zelfs al daarvoor: als koloniale macht die 350 jaar op een gewelddadige en racistische manier grondgebied claimde in een eilandenrijk hier 11.000 kilometer vandaan. Historicus Piet Hagen schat dat 350 jaar Nederlands kolonialisme in Indonesië miljoenen dodelijke slachtoffers heeft geëist; historicus Remco Raben schat tussen de 600.000 en een miljoen en dan hebben we het nog niet eens over de mensen die dwangarbeid overleefden of de mensen die zijn omgekomen tijdens de Transatlantische slavenhandel. Daarnaast kwamen tijdens de zogenaamde Politionele Acties - dus ná onze bevrijding - minstens 100.000 Indonesiers om, tegenover 6.250 Nederlandse soldaten en +/- 5.500 Nederlandse burgerslachtoffers tijdens de Bersiap.

Ik vind het belangrijk dat dit kader wordt toegevoegd in de manier waarop we in dit land onze geschiedenis beleven. Juist om te laten zien dat geschiedenis niet eenzijdig is. Je kan als land bezette en bezetter zijn tegelijkertijd. Dat is ingewikkeld, maar tegenstrijdigheden moet je niet ontlopen. Je kunt niet een beter mens of een beter land worden als je je eigen tekortkomingen niet wil benoemen.

Willen we dit volgende generaties aan hun verstand brengen, dan moeten we dit kader ook meenemen in onze geschiedenislessen. Kinderen leren nu over de verschrikkelijke oorlogsjaren in Nederland en Europa, maar nog altijd weet gemiddeld Nederland niet dat op 15 augustus het einde van de Tweede Wereldoorlog in Azië wordt herdacht en nog altijd weet gemiddeld Nederland niet waarom Indo’s na 1945 naar Nederland zijn gekomen. Tegelijkertijd heeft men over het algemeen heel weinig besef van wat kolonialisme nou eigenlijk is geweest. We vereren de VOC nog steeds, noemen Daendels een held (+/- 20.000 mensen kwamen om tijdens het aanleggen van de Grote Postweg onder dwangarbeid onder zijn beleid), we leggen geen krans voor de Indonesische slachtoffers die tijdens WOII en daarna door Nederlands toedoen zijn omgekomen, besteden landelijk nauwelijks aandacht aan Keti Koti en doen nonchalant over de figuur Zwarte Piet. En dat terwijl een ieder die zich een beetje verdiept in de geschiedenis van de slavernij, zou moeten erkennen dat alles wat alleen al neigt naar blackface verbannen zou moeten worden uit onze maatschappij, laat staan uit een traditie die een kinderfeest zou moeten zijn voor iedereen.

Mijn vraag is:  Hoe lang kan het door blijven gaan dat we zoveel waarde hechten aan het Nederlandse slachtofferschap, maar zo nonchalant doen als het gaat om de vraag wat we zélf in de wereld hebben aangericht? De manier waarop we de Tweede Wereldoorlog nu herdenken, waarbij we geen aandacht besteden aan de slachtoffers die we zelf hebben gemaakt, is daarmee hypocriet.

De scheidslijn tussen goed en fout is fragiel. Zo lang we dat niet erkennen, ben ik bang dat de kans op het maken van dezelfde fouten als 75 jaar geleden, groter is dan wel ons willen realiseren.

Inmiddels, een paar maanden nadat ik deze voordracht hield kreeg een partij die spreekt over ‘het zuiveren van het straatbeeld dat is verpest door migranten’ 17% van de stemmen en daarmee 13 zetels in de Eerste Kamer.  

Foto van de slachtpartij in Kuta Reh, tijdens de Atjeh Oorlog in 1904:
De dorpelingen van Kuta Reh besloten om zich niet over te geven. Zij hadden als verdediging slechts een aarden wal en 75 ouderwetse voorladers. Van Daalen, die gewend was om de tactiek 'complete overgave of complete dood' te voeren, beval het dorpje aan te vallen. Bij de slachting werden 313 mannen, 189 vrouwen en 59 kinderen doodgeschoten

See this gallery in the original post