Lara Nuberg

View Original

Ibu Indonesia, ik ben terug!

Een pakezel op Soekarno Hatta International Airport

Als een pakezel, plakkerig, vettig en muf stap ik mijn (groot-)moederland in. Ik schaam me voor mijn uiterlijk, alsof ik op familiebezoek ben na drie dagen Lowlands zonder van te voren te douchen. Op het toilet van Soekarno Hatta International Airport onderzoek ik mijn gezicht in de spiegel. De vliegreis heeft me een gelige gloed bezorgd en mijn ogen omringt met donkere kringen. Ik ontdek drie puisten die er zéker niet zaten toen ik op Schiphol in het vliegtuig stapte. Even denk ik aan een gedicht van de Indische dichteres Madeleine Gabeler dat ze laatst aan me liet lezen. Een gedicht met de titel ‘Ibu Indonesia’, over een thuis vinden aan de andere kant van de wereld. Een thuis als een moederschoot, als een plek die vanzelfsprekend vertrouwd voelt zonder dat je precies kan uitleggen waarom. ‘Ik ben er weer, Ibu’ fluister ik tegen Ibu Indonesia. ‘Sorry dat ik er zo onverzorgd uit zie.’ Ze is maar een klein beetje van mij, deze oude, maar toch zo jeugdige dame. Zal ze het wel begrijpen? Dat ik haar zo graag wil omarmen, ondanks dat we slechts ver weg familie zijn?

Direct nadat ik het vliegveld uitloop hoor ik haar antwoorden. ‘Aduh, doe niet zo gek!’ verzucht ze. ‘Eens familie, blijft familie.’ Haar warmte omhelst me en haar zoete parfum maakt dat ik stil wil blijven staan. Ik adem diep in en uit, snuif haar op. Ze ruikt bekend, maar vooral ook uniek. Dit is het stukje van mezelf waarvan ik lange tijd niet wist dat het ontbrak. Nu ik haar gevonden heb, wil ik van haar houden en alle jaren waarin ze door een deel van haar kinderen in diskrediet is gebracht herstellen. Ik heb haar huidskleur, haar haarkleur, de kleur van haar ogen. Eigenlijk lijk ik best op haar, op die oude Ibu. Gek dat het zo lang moest duren voor ik me dat realiseerde. 

Ik pak de trein vanaf het vliegveld naar Jakarta Kota. Het voertuig is lang, leeg en luxe. Hier geen adem van de oude Ibu, maar de strakke designershand van haar jongste kinderen. Het felle licht in de cabines maakt dat ik van de donkere stad niets zie, slechts mijn uitgezakt gelaat weerkaatst in de spiegeling van het raam. Een onzichtbare airconditioning blaast ijsblokjes in mijn nek. Ik doe een vestje aan. ‘Zal er naast het Ibis Budget Hotel wel een echte nasi goreng te vinden zijn?’ vraag ik me af. Of heerst in dat deel van de stad het neonlicht van KFC en McDonalds?

Als ik driekwartier later uitstap op een spiksplinternieuw station ben ik de enige. Twee taxichauffeurs bij de ingang kijken verbaasd op als ze mij, een pakezel met twee rugtassen, door de glazen schuifdeuren zien lopen . ‘Di mana orang orang?’ vraag ik hen. Ze lachen en halen hun schouders op. Ze weten het niet, maar een van de mannen neemt mijn tassen aan en wenkt dat ik in mag stappen. In de tien minuten dat hij mij naar het hotel rijdt praten we over Jakarta, Indonesië en Nederland. Ik vertel hem dat mijn oma in Bandung geboren is, lang geleden. ‘Er zijn veel mensen in Nederland met een achtergrond in Indonesië,’ zeg ik. Hij knikt. ‘Saya tahu. Vooral uit Java. Die zijn via Suriname naar Nederland gekomen.’

Ik ben verbaasd. Nog nooit eerder heb ik iemand in een land buiten Nederland ontmoet die weet waar Suriname ligt, laat staan dat hij of zij er zelf over begint. ‘Edgar Davids komt uit Suriname,’ zegt hij. ‘Frank Rijkaard ook. Kluivert.’ Hij is even stil en zegt dan trots: ‘Van Bronckhorst is een anak dari Ambon. Er zijn ook veel Ambonezen in Nederland.’ Ik knik en vraag hem hoe hij dat allemaal weet. ‘Dat is geschiedenis,’ zegt hij vastberaden. ‘Door de geschiedenis zijn die voetballers en al die andere mensen verbonden geraakt met Nederland.’ Hij stopt voor een stoplicht en kijkt naar mij via zijn achteruitkijkspiegel. ‘Jij ook,’ lijkt hij te willen zeggen, maar hij zegt het niet. Niet hardop. ‘Tempo kolonial,’ fluister ik, omdat ik niet zeker weet of dat de juiste aanduiding is in het Bahasa Indonesia. Hij knikt terwijl hij weer optrekt. ‘Ya. Tempo kolonial.’

See this gallery in the original post