Migranten
‘Meneer, waar komt u vandaan?’
‘Uit Apeldoorn.’
‘Och nee, dat bedoel ik niet…’
‘Wat dan?’
‘Waar komt u écht vandaan? U eh… bent niet helemaal Nederlands.’
‘Jawel hoor.’
‘En dat exotische tintje dan?’
‘Oh, mijn bruine huid?’
‘Ja, die! En dat donkere haar…’
‘Dat is allemaal uit Indië.’
‘Dan had ik het dus toch juist! Niet helemaal Nederlands.’
‘Wel helemaal Nederlands.’
‘Ik dacht dat Indo’s voortkwamen uit Europeanen en Aziaten.’
‘U heeft goed opgelet, maar ik ben gewoon een Europeaan.’
‘Bent u hier geboren?’
‘Nee’
‘Dus u migreerde van Indië naar hier?’
‘Zegt u nou migreren?’
‘Ja…’
‘Noemt u mij een migrant?’
‘Uh ja…’
‘Hoe durft u!’
‘Ik bedoel er niks negatiefs mee, het is toch mooi om uit meerdere culturen voort te komen?!’
‘U noemde mij een migrant, schande!’
‘Ik was gewoon geïnteresseerd.’
‘Noem mij nooit meer een migrant!’
‘Meneer, migreren is slechts een werkwoord.’
‘Ik ben geboren als een Nederlander en zal sterven als een Nederlander!’
‘Dat heb ik nooit ontkend.’
‘Weet u wat migranten zijn?’
‘Nou?’
‘Dat zijn die lui hier verder op. Met hun stinkende eten en hun verwarming op veertig graden. Ze kijken je niet aan als je groet, ze stelen. Willen met hun onderbroek aan douchen. Ze zijn verwaand, terwijl ze ze uit een hutje op de bergen komen. Deze wijk wordt potverdrie steeds zwarter en ze pakken alle huizen én alle winkels in. Ik kan geen fatsoenlijk broodje kaas meer kopen in deze buurt.’
‘Mag ik u een compliment maken?’
‘Wat?’
‘U bent zeer goed geïntegreerd.’