Het Indische achtervolgt me
Al een paar weken klap ik af en toe mijn laptop open om een nieuwe blog te schrijven, staar vervolgens een uur naar het scherm, loop vijf rondjes door mijn huis, eet een noodlesoepje, scroll nog een paar keer over Facebook en sluit dan mijn computer weer af. De reden: ik weet even niet waar ik over moest schrijven. De discussies over de herinnering aan Tempo Doeloe, koloniaal geweld, racisme, migratie, integratie, herdenken: ik geloof dat ik in 2018 over al dat soort dingen mijn Indische mening wel heb verkondigd. Het laatste wat ik wil is in de herhaling vallen of steeds opnieuw het conservatieve gedachtegoed aanvallen van een journalist wiens naam ik in 2019 niet meer wil noemen.
Dus ja, waar moet het heen met deze blog het komende jaar? Meer Indische verhalen? Meer Molukse? Meer aandacht voor andere onderbelichte bevolkingsgroepen? Het Indonesische verhaal uitgebreider behandelen? Nog kritischer zijn ten opzichte van de manier waarop onze regering omgaat met Nederlands daderschap? Een geschiedenisboek schrijven voor leerlingen waarin de informatie in ieder geval dichterbij de waarheid ligt? En welke waarheid is dat dan? De waarheid van wie? Hoe voorkom je een eindeloze discussie over wiens perspectief meer bestaansrecht heeft?
Met name die laatste vraag maakte me de laatste weken wanhopig. We wonen immers – ondanks dat bepaalde politici vrezen dat dat binnen aanzienlijke tijd niet meer zo is en we worden overgenomen door mensen uit den vreemden – in een land dat voor het grootste deel bestaat uit mensen die al generaties lang in Nederland wonen. Deze gemiddelde Nederlander is zijn of haar eigen migratieachtergrond al lang vergeten en vraagt zich nooit meer af hoe het voor zijn voorouders is geweest om als Hugenoot uit Frankrijk zich in Brabant te moeten vestigen. Laat staan dat deze geschiedenis ook maar op enige manier bewust van invloed is op zijn of haar dagelijks leven.
Hoe krijg je deze groep mensen mee in verhalen over de invloed van (gedwongen) migratie, over een stukje van jezelf terugvinden aan de andere kant van de wereld, over racisme, over erkenning voor de manier waarop je (groot)ouders door de Nederlandse regering zijn behandeld? Hoe wek je empathie bij mensen die in de eerste instantie niet zien dat ook zij onlosmakelijk verbonden zijn met het Nederlandse koloniale verleden, al is het alleen maar vanwege de economische positie van Nederland in de wereld anno nu?
Ik zat over al dit soort vragen na te denken, toen ik vanmiddag mijn rijbewijs moest verlengen bij het stadsdeelkantoor. Het duurde lang, de ambtenaren sloften zoals ik van ze gewend ben. Ik dwong mezelf om niet naar mijn telefoon te kijken, om even afstand te nemen van al dat gefilosofeer over de manier waarop we om zouden moeten gaan met ons verleden. Toen ik eenmaal aan de beurt was werd ik vriendelijk begroet door de vrouw aan de andere kant van de balie, maar vervolgens genegeerd omdat ze het belangrijker vond om met haar collega te bespreken wat ze vanavond zou gaan eten. Kabeljauw werd het. ‘En wat staat er bij jou op het menu, Trudy?’
‘Oh sajoer boontjes,’ antwoordde haar buurvrouw nonchalant. ‘Ik heb net zo’n bamboe gekocht.’
Ik probeerde niet te lachen, niet om de bamboe en niet om het Indische, dat me blijkbaar constant, als een bezetene, maar ook als een trouwe vriend, achtervolgt.