Over mijn ontmoeting met de Koning en het aanstaande staatsbezoek aan Indonesië
‘In het kader van het aankomende staatsbezoek aan Indonesië bent u uitgenodigd voor een persoonlijke ontmoeting met Zijne Majesteit de Koning en Hare Majesteit de Koningin na afloop van het seminar Indonesia and The Netherlands: a joint future.’ Dat bericht viel een paar weken geleden op mijn digitale deurmat. Ik staarde een paar seconde naar het bericht, slaakte een kreet, maakte een printscreen van die zin en stuurde het vervolgens naar zo’n vijf mensen door. Grote vraagtekens stuiterden ondertussen als skippyballen door de kamer. Wat moest ik hiermee?
Mijn eerste reactie was: ik ga deze uitnodiging weigeren. Waarom zou ik de Koning en Koningin ontmoeten, schijnheilig een handje geven en hen een fijne reis naar Indonesië wensen - dat terwijl er nog zoveel morele en financiële rekeningen openstaan van Nederland aan het land en de mensen van mijn oorsprong? Meteen op die gedachte volgde een andere: maar misschien mag ik dat bij de ‘persoonlijke ontmoeting’ benoemen. Misschien kan ik íets meegeven; hoe klein het ook is, hoe weinig het uiteindelijk ook bijdraagt. Je uitspreken is altijd beter dan zwijgen. Laat ik die les trekken uit het verleden. Ik bedacht een paar zaken die ik belangrijk vond om te bespreken en legde alvast het boek dat ik met de Indonesische schrijfster Lala Bohang schreef apart. Mijn vriend zei ondertussen: ‘Kleine kans dat je dit soort dingen mag zeggen.’
Een paar weken gingen voorbij en voor ik het wist was het 18 februari.
De dag die ik wist dat zou komen was eindelijk hierrrrr! Daar stond ik dan…
Plotseling tegenover Koning Willem Alexander, de echte. Ik had hem nog niet verwacht, want er ging een fotomoment met een belangrijker clubje aan vooraf dat in mijn beleving nog wel even zou duren. Hij gaf mijn drie tafelgenoten van de tafel ‘Verleden’ - Remy Limpach, John Sijmonsbergen, Ellen Deckwitz - en mij een hand en begon een soort openingsalinea over de ingewikkelde geschiedenis van Nederland en Indonesië; over hoe de landen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, hoe de toekomst te maken heeft met het verleden. Niemand zei iets terug, wat het gesprek een nogal ongemakkelijk en eenzijdig karakter gaf. ‘Arme Koning,’ dacht ik even. Dit moet toch verschrikkelijk zijn? Elke keer zo’n gesprek voeren met mensen die je alleen maar aanstaren en als een zak aardappelen wachten tot ze uitlopers krijgen en vanzelf weglopen. Om de man uit zijn lijden te verlossen heb ik toen maar gewoon gezegd wat ik volgens mijn vriend niet zou kunnen zeggen. Hij luisterde aandachtig en vroeg hoe Nederland volgens ons dit koloniale verleden moest verwerken.
Woorden als excuses aan slachtoffers en financiële compensatie kwamen voorbij; lering trekken uit het verleden; erkennen dat het koloniale verleden nog altijd huidige machtsstructuren bepaalt; standbeelden en straatnamen van context voorzien, maar ook: De Indische Kwestie, de backpay. ‘Een voorbeeld nemen aan de Duitsers,’ vulde Remy Limpach aan. Dat sprak de Koning wel aan; zijn vader was immers altijd doordrongen geweest van de verschrikkelijke misdaden die Duitsland in vijf jaar oorlog had begaan.
Ik verbaasde me over het gemak van het gesprek, maar dacht ondertussen ook: hoeveel nut heeft dit? Zal Nederland ooit volledige verantwoordelijkheid afleggen? De volledige backpay uitbetalen, Indonesië de herstelbetalingen teruggeven die het land moest doen in ruil voor zijn onafhankelijkheid én slachtoffers compenseren? Dat doet deze handelsnatie niet, wij verdelen een rekening van tien euro nog onder vijf vrienden.
Terwijl ik dus nog wat verder babbelde en mijn tafelgenoten ook, dacht ik steeds meer aan hoe ons koningspaar straks een land bezoekt waarvan hoogbejaarde weduwen en kinderen nog altijd op officiële erkenning wachten; op hoe de staat Nederland deze rechtszaken probeert te verhullen onder het kopje ‘verjaring’. Ik dacht aan de KNIL-militairen en ambtenaren die uit loyaliteit aan de Nederlandse vlag hebben gemoord, vrienden zijn verloren, getraumatiseerd zijn geraakt; en hoe zij nooit hun salaris ontvingen voor de jaren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik dacht aan de Collectieve Erkenning die ter compensatie van deze salarissen is opgesteld. Aan hoe subsidies per loting beschikbaar worden gesteld aan Indische en Molukse initiatieven; een regeling die lijkt op hoe kolonialen graag muntjes gooiden naar inheemse kinderen en ze erom lieten vechten. ‘Kijk nou hoe grappig die aapjes, ze maken allemaal ruzie met elkaar om een paar muntjes!’
Ik voelde me zwaarder worden, maar ik dwong mezelf te blijven lachen en vereerd te doen. ‘De Koning heeft ook niet voor zijn beroep gekozen en het is een vriendelijke man,’ zei ik tegen mezelf. Toch zakte de moed me nog verder in de schoenen toen de voorzitter van de Nationale Herdenking 15 Augustus 1945 het plotseling als z’n taak zag een koning te beschermen die helemaal niet om bescherming vroeg. ‘We hoeven het boetekleed niet aan te trekken, hoor,’ zei hij. ‘En al helemaal geen vingertjes te wijzen.’
Ik stelde hem gerust en zei dat hij zich heus niet persoonlijk aangevallen hoefde te voelen. Hij stelde vervolgens dat Japan ook weleens excuses mocht gaan aanbieden, waardoor ik dacht aan Jantje die geduwd was door Grietje en aan Grietje die daar geen excuses voor wilde maken aan Jantje omdat Pietje haar drie dagen daarvoor ook had geduwd en daar geen sorry voor had gezegd.
Daarna was de tijd om en moest de Koning verder naar een andere tafel. Er kwamen Indische hapjes voorbij en dienbladen met rode wijn, witte wijn en jus d’ orange. Veel te laat besefte ik dat ik geen foto had gemaakt van dit bijzondere tafereel en van de adjudant mocht dat ook niet meer. Te laat, de Koning was inmiddels bij de tafel Toekomst, ver weg van het Verleden.
Uren later en ik kan nog steeds niet slapen. Dit is wat ik nu denk: Nederlandse diplomatie is verwachten dat je blijft glimlachen tegen de man die je huis leegroofde, je vrouw verkrachtte, verkocht en je na een gevecht de gelegenheid bood alles terug te kopen. Om vervolgens onder het genot van een kopje thee te glunderen over hoe fijn het is om weer te kunnen samenwerken en aan te moeten horen ‘Ja, wat ik heb gedaan was niet zo netjes, ik leg wel even een krans’. Ik moet daarom historicus Gert Oostindie voor het eerst in m’n leven gelijk geven, namelijk toen hij vanmiddag iets zei in de volgende strekking: Nederland mag Indonesië wel dankbaar zijn, dat ze nog altijd wordt verwelkomd en mag spreken over een gezamenlijke toekomst.