Ik heb heimwee naar Indonesië en ik vind het vreselijk irritant en decadent
Ik heb heimwee naar Indonesië en ik vind het vreselijk irritant van mezelf. Niet alleen omdat ik hierdoor onrustig naar de serie van David van Reybrouck heb gekeken, waarbij emoties als jaloezie en bewondering sowieso al in een constante strijd verkeerden, ook omdat ik mijn heimwee verwend en decadent vind. Want wie ben ik, Europees meisje, dat ik in mijn dertigjarig bestaan al vijf keer naar en door Indonesië heb mogen reizen? Dat ik door een idioot toeval, namelijk door geboren te worden in Nederland, met mijn euro’s zorgeloos door dat land heb mogen trekken? Mijn zoektocht naar roots, geschiedenis en verbinding met een deel van mijn genen, wordt mede mogelijk gemaakt door de ongelijkheid in de wereld. Daar ben ik me constant en altijd van bewust en toch zit ik hier, achter mijn MacBook in mijn koophuis in Amsterdam-Osdorp, met buikpijn naar foto’s te kijken van Sumatra en te balen dat het nog lang zal duren, voor ik weer naar de andere kant van de wereld kan vliegen.
De knoop in mijn maag verstevigt zich, omdat ik de foto’s kan ruiken en kan proeven, kan horen, maar de afgebeelde omgeving niet kan aanraken. Ik verlang naar zitten op een plastic stoeltje aan de rand van een drukke weg, naar een stalletje met rijen vol verschillende gerechten uit Padang of naar een kaki lima met één wadjan; de beste nasi gorengs die je ooit zult eten. Ik verlang naar de warmte die je nooit kunt omschrijven tot je hem hebt gevoeld. De warmte die zoet ruikt, naar kretek, durian, benzine. Ik verlang naar hotelkamers waarin je ogen constant prikken door de geur van mottenballen; ijsthee met grote stukken ijs die je van reisgidsen niet mag drinken. Ik verlang naar vrienden in Jakarta, Medan, Yogjakarta en Ubud, van wie ik hoop dat ik ze ook eens of weer in Nederland mag ontvangen. Ik verlang naar het groen, de tropen die het altijd winnen van beton en krakend asfalt. Ik verlang naar lange treinreizen dwars door Java, de gesprekken met vreemden die me vragen waar ik vandaan kom. (Goede vraag, waar kom ik vandaan?) Ik verlang naar zoveel dingen waarvan ik me tegelijkertijd afvraag: romantiseer ik dit niet allemaal? En in hoeverre is mijn eigen heimwee equivalent aan nostalgie en tempo doeloe? Ken ik Indonesië eigenlijk niet zoals mijn oma Nederlands-Indië kende, met als enig verschil dat het land nu bestuurd wordt door mensen van daar in plaats van door mensen van hier?
Wellicht is mijn heimwee vandaag extra sterk, omdat het vandaag precies twaalf jaar geleden is dat ik met mijn beste vriendin voor het eerst vertrok naar Zuidoost-Azië. Achttien jaar oud waren we en we bezochten Indonesië nadat we eerst twee maanden door Thailand, Maleisië en Singapore hadden gereisd. Ik weet nog hoe ik plotseling thuis vond in een wit busje dat hortend en stotend Bukittinggi uitreed, de uitgestrekte heuvels in waar ik eerder was geweest zonder te herinneren wanneer. Hoe ik de klanken van Batak-liederen herkende zonder ze ooit eerder te hebben gehoord. Hoe je je rijk en arm tegelijkertijd kan voelen; rijk door alle mogelijkheden die ik heb als kind uit Europa, arm door alles wat ook had kunnen zijn maar door tijd, normen en keuzes is kwijtgeraakt.
Vandaag haat ik het om verscheurd te zijn tussen twee werelddelen. Tussen privileges en het niet weten wanneer je iets toe-eigent of juist herontdekt omdat het in het diepste van je zijn bij je hoort. Indo-Europeaan, kind van twee culturen. Als ik straks mijn hond uit laat in de Hollandse polder, zal ik diep in- en uitademen en proberen om hetzelfde te voelen als in Indonesië. Dat ik hier thuis hoor, omdat ook hier mijn voorvaderen me roepen. Of ben ik hun stemmen inmiddels zo gewend, dat ik ze niet meer kan onderscheiden van de wind en de regen? Misschien zijn ze stil, omdat ik voorlopig gewoon bij hen ben, hier, in Nederland.