Lara Nuberg

View Original

A letter to my ancestor - een brief aan mijn voormoeder

Beeld: Jan Doeve

In opdracht van het Read My World Festival schreef ik deze ‘Letter to my ancestor’. Ik droeg de brief op 4 september 2021 voor op het Read My World Festival in de Tolhuishuin in Amsterdam. De blouse die ik draag op de foto is van mijn overgrootmoeder geweest, Elisabeth Dammerboer.

Lieve Si Doeamil, 

k schrijf u deze brief in het Nederlands, al weet ik niet zeker of u deze taal ook sprak, kon verstaan of kon lezen. Eigenlijk weet ik vrij weinig over u. Het enige wat ik weet is dat u heeft bestaan en dat u vier kinderen heeft gekregen met Hollandse namen. Johan-Theodoor, Marie, Antoon en Bertha. Hun vader was Jacob Stins en in 1905 liet hij bij de burgerlijke stand van Nederlands-Indië een akte opstellen waarin hij zijn kinderen erkende. Dat was nodig, want ze waren ‘buitenhuwelijk verwerkt bij de Inlandsche vrouw Si Doeamil’. Zo staat het in de akte, die vandaag de dag, ruim honderdvijftien jaar na uitgifte, bij mijn ouders thuis in een kluis ligt. 

Mijn moeder, de dochter van uw kleindochter, en mijn vader wonen aan het uiteinde van een blok rijtjeswoningen in een stad waar u misschien weleens van gehoord heeft. In Amsterdam, de hoofdstad van het land waar de man die u tenminste vier keer heeft bevrucht, vandaan komt. Mijn ouders wonen in Amsterdam-Zuidoost, een wijk die in de jaren ’60 werd gebouwd in de polders buiten de stad. In een straat vol lage eengezinswoningen die aan elkaar geregen zijn als saté. 

Kunt u zich zo’n wijk vol rijtjeswoningen voorstellen? En dat daar dan, in het achterste huis van zo’n langwerpig blok van rode bakstenen, verscholen in een geheime hoek, een kluis staat? Met daarin als belangrijkste document dat oude vergeelde papier, gerafeld aan de randen, waarop uw naam geschreven staat? Si Doeamil. De negen letters van uw naam, reisden vanuit de heuvels van Oost Tapanuli op Sumatra naar de bebouwde polders van Nederland. 

Had u dat ooit verwacht? Had u dat gehoopt? Heeft u dat durven hopen?

Ik weet inmiddels dat uw lot niet gunstig is geweest. Een van uw kleinzonen, heeft mij vlak voor zijn dood nog kunnen vertellen dat u op een dag door Jacob Stins bent weggestuurd. U moest uw kinderen achterlaten. Uw oudste zoon, mijn overgrootvader, was toen acht jaar. Zijn broers en zussen zes jaar, vier en twee. Ze werden overgelaten aan de nieuwe vrouw van Jacob Stins en werden Europees opgevoed. Daardoor weet ik niet hoe u eruitzag, wat u belangrijk vond in het leven, wat uw dromen waren. Daarom leerde ik als kind niets over uw cultuur, over uw taal, uw gebruiken. Ze zeggen dat u Batak was, afstammeling van een van de Batak-families die leven op Noord-Sumatra. Maar zelfs nu ik al drie keer in uw geboortestreek ben geweest, ken ik meer woorden in het Sranan Tongo, de taal van Suriname die je in Amsterdam Zuidoost veel hoort, dan in het Batak. Het spijt me om het u te moeten zeggen, maar uw eeuwenoude cultuur is in onze familie verloren gegaan. U of uw kinderen hebben daar zelf nooit voor gekozen. 

Want wist u eigenlijk, dat met het opstellen van de akte van erkenning door Jacob Stins, uw kinderen andere rechten kregen dan u? Dat zij daarmee toegang kregen tot Hollandse scholen, dat zij slechts Nederlands mochten spreken? Dat hen geleerd werd over de Franse Revolutie, over Willem van Oranje, over Wilhelmina? En dat zij als volwassenen betere banen kregen en leerden om mensen zoals u, hun moeders, de oorspronkelijke bewoners van de Indische archipel, te commanderen zoals ook de witten dat deden? Dat zij op den duur hun bruine huid zelfs leken te vergeten, of tenminste zoveel mogelijk probeerden te verhullen met Europese pakken, jurken, hoeden, schoenen en kennis over Chopin, Bach, tennis en badminton?

Uw zoon, mijn overgrootvader, deed hetzelfde. Op de foto’s die ik van hem heb, draagt hij altijd Westerse kleding. Hij had personeel in huis. Bedienden. Mensen die wij nu Indonesiërs noemen en die net als u onder het Inlandse recht vielen. Voor hen was er nauwelijks toegang tot onderwijs of tot de goed betaalde banen. 

Begrijp me niet verkeerd. Ik wil hiermee niet zeggen dat uw zoon een slechte man was. Sterker nog, mijn oma zei altijd dat haar vader de liefste vader was die een kind zich kan wensen. Hij was vast ook aardig voor zijn personeel en droeg bovendien altijd een groot verlies bij zich; kan een kind dat zijn moeder op zo’n brute wijze is verloren, zich ooit een compleet mens voelen? 

Toch vraag ik me af: maakt mijn persoonlijke sympathie voor mijn overgrootvader de geschiedenis minder pijnlijk? Of juist pijnlijker? Want door de rassenscheiding in Nederlands-Indië werden moeders en kinderen niet alleen uit elkaar gedreven; het zorgde er ook voor dat de meeste Indo-Europeanen zich zó Nederlands gingen gedragen en voelen, dat zij in de loop van de twintigste eeuw de groeiende roep om gelijkwaardigheid en zelfs onafhankelijkheid vanuit de Indonesische bevolking niet konden of wilden begrijpen. Het leidde tot een broederstrijd, waarbij Indonesische vrijheidsstrijders in de jaren na de Tweede Wereldoorlog Indo-Europeanen vermoordden en andersom. ‘In Indonesië konden wij niet blijven,’ zei mijn oma, uw kleindochter, altijd. ‘De Indonesiërs haatten ons.’ Zij, uw oudste zoon en zijn vrouw, vertrokken toen de onafhankelijke Republiek Indonesië een feit werd, daarom naar Nederland. 

Ik werd ruim veertig jaar na hun aankomst hier geboren en leerde nauwelijks iets over het verleden van onze familie. Het enige wat is wist is dat wij onszelf Indisch noemden en dat we ‘selamat makan’ zeiden voor het eten. Dat we op speciale dagen naar de toko reden en dan rendang kochten, sajoer lodeh en tempé. 

Toch, na al die jaren, overleefde nog iets anders. Dat realiseerde ik me pas toen ik als achttienjarige voor het eerst naar Sumatra reisde en daar de treffende gelijkenis vond van mijn huidskleur met de mensen daar. En niet alleen dat; hun stemmen, hun muziek, ze resoneerden tot in het binnenste van mijn ziel. 

Sindsdien staan in mijn kast, in zo’n zelfde blok woningen als waarin mijn ouders wonen, drie houten beeldjes, gekocht aan het Tobameer op Noord-Sumatra. Het zijn beeldjes van de Batak koning en koningin en van een Batak-huis. Soms hou ik ze even vast en druk ze tegen mijn hart. Want nu ik weet waar de kleur van mijn huid vandaan komt, zal ik het nooit meer vergeten. Ik zal uw naam doorvertellen aan mijn kinderen als ik ze ooit mag krijgen. En ik zal hen dan extra vaak vasthouden, knuffelen, liefkozen, omdat ik weet dat er een moeder is geweest in mijn familie, die dat niet heeft mogen doen.

Horas, lieve Si Doeamil. 

Je verre kleinkind, 

Lara 


Meer lezen? Koop mijn boek In haar Voetsporen of lees onderstaande blogs:

See this content in the original post