Wat 4 en 5 mei ons (niet) zeggen over koloniale erfenis
Vanavond was ik bij een programma in De Nieuwe Liefde in Amsterdam met als titel ‘De toekomst van herdenken – Welke verhalen nemen we mee?’. Panelleden waren Job Cohen, als voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, Urwyn Vyent, als directeur van het Ninsee en John Sijmonsbergen als voorzitter van Stichting Herdenking 15 augustus. Voorafgaand aan het programma werd een filmpje vertoond waarin aan verschillende mensen op straat werd gevraagd wat de betekenis was van 4 en 5 mei, 1 juli en 15 augustus. Gek genoeg wisten alle geïnterviewden wat we herdenken en vieren in mei, maar die overige data? ‘Geen idee!’ Alleen de mensen met een Surinaamse/Antilliaanse achtergrond wisten 1 juli te duiden als Keti Koti, slechts één eenzame indo noemde 15 augustus 1945 als de dag waarop Japan capituleerde en de Tweede Wereldoorlog dus officieel ophield.
Hoe kan het toch dat deze data – beide officiële herdenkingen zoals 4 en 5 mei - nauwelijks deel uit maken van het Nederlandse collectieve geheugen? Gedurende de avond kwam ik erachter: Ook op het gebied van officiële herdenkingen overheerst een wit perspectief, waarbij het leed dat geografisch in Nederland en Europa heeft plaatsgevonden veel meer leeft en aandacht krijgt dan het leed dat is ervaren in (voormalige) Nederlandse gebiedsdelen overzee. Het is een theorie die langzaam tot me doordrong dankzij de woorden van niemand minder dan van Job Cohen.
De vraag werd hem namelijk gesteld hoe in zijn ideale stad herdenken eruit zou zien en in zijn antwoord – dat toch minstens een paar minuten in beslag nam – noemde hij nergens dat 1 juli en 15 augustus een plek zouden moeten krijgen. In plaats daarvan roemde hij vooral de manier waarop we nu al herdenken op 4 en 5 mei en noemde hij vervolgens alle prachtige initiatieven die voorafgaand en na afloop van deze dagen in Nederland plaatsvinden. Zoals het project ‘Oorlog in mijn buurt’, ‘Theater na de Dam’, het openstellen van huizen waar ooit Joodse mensen woonden, de Auschwitz Herdenking, de Dachau Herdenking en ga zo maar door.
Begrijp me niet verkeerd, als kleinkind van een Joodse opa, vind ik deze dagen heel erg belangrijk. Maar ik ben ook het kleinkind van een Indische oma. Waar is haar herdenking in die ideale wereld van Job Cohen? En die van mijn Surinaamse buren? Gelukkig stelde iemand uit het publiek dezelfde vraag. Het antwoord van Job Cohen: ‘Ja, ooit was ik er niet van overtuigd dat het slavernijverleden herdacht moest worden. Het is al zo lang geleden. Maar sinds ik burgemeester ben geweest snap ik het belang, ook vanwege de doorwerking van dat verleden. Natuurlijk is 1 juli ook belangrijk – daarin steun ik het Ninsee van harte. Ik ben een witte vriend.’ En over 15 augustus: ’15 augustus is inderdaad de officiële datum waarop de Tweede Wereldoorlog in Nederland eindigde, want toen capituleerde Japan. Maar we kunnen de herdenking nu moeilijk gaan verschuiven. 5 mei is nou eenmaal de dag waarop voor het grootste gedeelte van Nederland de oorlog ophield.’
Dit standpunt is grofweg niet waar. Het grootste gedeelte van Nederland – namelijk dat enorme eilandenrijk waar we zo heerlijk onze rijkdommen vandaan haalden – was op 5 mei 1945 nog hartstikke bezet. Rond de 140.000 Nederlanders zaten toen nog in jappenkampen en in krijgsgevangenschap; tegelijkertijd werd het doen en laten van tientallen miljoenen Nederlandse onderdanen bepaald door diezelfde Japanse bezetter. Ligt het aan mij of zijn we nu plotseling weer selectief bezig? Hoe kan het toch dat we ná de Japanse bezetting er alles aan hebben geprobeerd om Indië te behouden - want Indië was Nederland! – maar toen dat eenmaal mislukte en de Indonesische onafhankelijkheid een feit werd – de Tweede Wereldoorlog “voor het grootste gedeelte van Nederland” plotseling ophield in mei 1945?
Het feit dat wij in Nederland 4 en 5 mei veel groter en publieker herdenken en vieren dan 1 juli en 15 augustus komt doordat de kennis en het gevoel van eenheid met onze voormalige kolonies minimaal is. Suriname, de Antillen en voormalig Nederlands-Indië waren vooral erg belangrijk voor de winsten die deze gebiedsdelen voortbrachten – daarvoor hoorden ze zeker wel bij Nederland! - maar naar hun inwoners werd niet tot nauwelijks omgekeken. Dat blijkt ook uit het ontmoedigingsbeleid dat Nederland voerde om Indische mensen na de Indonesische onafhankelijkheid naar Nederland te laten komen of de manier waarop Surinamers in de jaren ’70 in flatgebouwen in de Bijlmer werden gepropt. Dat de voorouders van al deze migranten het Nederland waar ze nu in moesten wonen hadden opgebouwd, daar dacht niemand aan. De gemiddelde witte Nederlander wist niks over ‘de Surinamer’, ‘de Indo’ of ‘de Molukker’ - laat staan dat er een empathische of emotionele toenadering ontstond. En op hoger niveau: laat staan dat het leed van deze gemeenschappen onderdeel zou worden van de collectieve Nederlandse herinneringscultuur.
De invloed hiervan zien we anno 2018 nog steeds. Keti Koti? Geen idee. De Indiëherdenking? Nog nooit van gehoord. Ik zeg het nog maar een keer: wanneer gaan we de lessen koloniale geschiedenis eens herzien?