Een nieuw begin (deel 2)

‘Andre, ga water halen en ruim die borden op!’ De man die dit zei zat onderuit gezakt aan de eettafel. Voorzichtig nam hij een slok van zijn kopi tubruk en met zijn rechterhand wuifde hij ongeïnteresseerd naar de magere jongen voor hem. ‘En breng je zusje naar bed. Ze is moe.’ De kleine jongen knikte beleefd, maar door zijn elfjarige lichaam voelde hij een tinteling van afschuw. Deze man, in zijn kakikleurige uniform op de veranda van een huis dat hij niet zelf gebouwd had; hoe durfde hij zo te praten tegen de oudste zoon van de heer des huizes?

Andre liep naar de waterton en dacht na. Van zijn moeder moest hij ook altijd doen wat de man hem opdroeg, want – zo zei ze – hij had hen gered uit het kamp en hen weer naar hun huis in Hutabalang gebracht. Wie weet hoe het anders met hen was afgelopen, vroeg ze dan. Misschien wel op dezelfde manier als met pappie, gefusilleerd door de jap in de gevangenis van Pematang Siantar. Altijd als zijn moeder zoiets zei, knikte de jongen bedeesd. Hij had het inderdaad aan de man te danken dat zijn moeder, zijn broertjes en hij niet al te lang in het kamp hadden gezeten. En toch vroeg hij zich af, ook al was hij nog jong en had hij eigenlijk nog geen verstand van dat soort dingen: Had de man, die de zoon was van het dorpshoofd van Hutabalang, misschien altijd al een oogje gehad op zijn moeder én het huis waar zij met haar echtgenoot in woonde? En had hij zijn kans schoon gezien, toen haar echtgenoot werd opgepakt en zij een paar maanden later met haar kinderen werd geïnterneerd, om zich als redder aan haar voeten te werpen en haar ten huwelijk te vragen? De jongen rilde bij de gedachte. Al vijf jaar lang hoopte hij iedere dag dat de dood van zijn vader een vergissing was. Dat zijn vader op een dag weer het erf op zou lopen, in zijn onderbroek, zoals de laatste keer dat hij hem had gezien.

Het was donker in de tuin en de krekels, onzichtbaar tussen de tropische planten, zongen de jongen tegemoet. Hij vulde een houten emmer met water en liep ermee naar het keukentje in een van de bijgebouwen. Daar, tussen de potten en pannen, stond hij stil en sloot zijn ogen. Het donkere gebouwtje omarmde hem, het geluid van de krekels klonk steeds verder weg. Hij dacht aan zijn broertje Maurice, die nu bij oma in Sibolga woonde, een uur hier vandaan. Als hij hier zo zou blijven staan, zou hij dan ook langzaam kunnen verdwijnen?

‘Andre, waar blijf je? Schiet eens op!’ De harde stem van de man deed hem opschrikken uit zijn gedachte. De jongen voelde hoe zijn buik zich omdraaide. Waarom werd hij als slaaf gebruikt in zijn eigen huis? Hij pikte het niet langer. Hij ademde diep in, strekte zijn rug en liep terug naar de veranda. Vanavond zou hij alles doen wat de man hem vroeg, vol overgave. Daarna zou hij zijn moeder een goede nacht zoenen.

De volgende ochtend, nog voor de zon op kwam, pakte de jongen de weinige spullen die hij had en sloop naar buiten. Hij wierp nog één blik op het donkere huis en stapte toen de weg op. Nooit meer zou hij hiernaartoe terugkeren.

--

Dit is het tweede deel van een reeks die ik schrijf over het bewogen leven van mijn lieve oom Andre, de neef van mijn oma die ik twee jaar geleden voor het eerst heb ontmoet. Het was toevallig, want die ontmoeting kwam door een familiereünie die samen viel met het begin van mijn eigen onderzoek; een organisatie waaruit blijkt dat er bij meerdere stamboomleden de behoefte wordt gevoeld om elkaar en onszelf beter te leren kennen. Sindsdien kom ik regelmatig bij mijn oom over de vloer. Ik ben gefascineerd door zijn levenslust en herken mijn oma in zijn positieve energie. Hij vertelt me verhalen die je zelf niet kan verzinnen, maar die toch écht zijn gebeurd. Verhalen waarvan zoveel mensen niet weten dat ze onderdeel zijn van de Nederlandse geschiedenis. De komende tijd post ik verschillende scenes uit zijn leven op mijn blog. Ik hoop dat jullie de verhalen met aandacht zullen lezen, want dat is wat ze verdienen.

Oom Andre vluchtte vanuit Hutabalang naar zijn oma en broer in Sibolga, naar het huis van zijn al overleden opa Stins. Zijn oma is de tweede vrouw van rechts, omstreeks 1930. 

Oom Andre vluchtte vanuit Hutabalang naar zijn oma en broer in Sibolga, naar het huis van zijn al overleden opa Stins. Zijn oma is de tweede vrouw van rechts, omstreeks 1930.