Over mijn tante in Londen, de Indische Queen Elisabeth
Ik zie haar nog zo voor me, mijn lieve oudtante op de oprit van haar schilderachtige twee-onder-een-kapwoning in een buitenwijk van Londen. Voor het witte huis met een rode voordeur en een voortuin vol rozenstruiken zwaaide ze me uit tot ik om de hoek van de straat was verdwenen. In haar linkerhand omklemde ze een camera. Op het rolletje stonden de foto’s die we vlak daarvoor nog hadden gemaakt. Wij, poserend in de bloeiende tuin. Ze was gek op bloemen, haar huis droeg de naam Anggrek Bulan.
Zoveel als mijn tante van bloemen hield, zoveel gaf ze ook om haar uiterlijk. Op haar tachtigste droeg ze haar nagels nog altijd lang en strak gelakt. Ze poederde haar gezicht blank en verfde haar haar zwart. Rode lippen, gouden sieraden, gebloemde vestjes. Mijn tante was de Indische versie van Queen Elisabeth. Dat was ook de manier waarop ze sprak, typical British. Het had zich zelfs vervlochten met haar Nederlands.
Mijn lieve Tante Naia, de oudere zus van mijn oma. Als ik bij haar logeerde stond ze de hele dag in de keuken. ’s Ochtends serveerde ze croissants met Engelse thee. ’s Avonds aten we Indiaas, de keuken van haar echtgenoot. Als ze bad voor het eten sloot ik mijn ogen alsof ik mee deed. Ik zei ‘amen’ en zorgde dat ik netjes sprak. Schelden was in het huis verboden.
Een lange tijd na haar overlijden kreeg ik van haar dochter een boek over de stad Medan. Het kwam uit mijn tantes collectie en bevatte verhalen over de geschiedenis van de stad, geïllustreerd door tientallen foto’s. In rood had mijn tante ooit verschillende zinnen onderstreept en hier en daar voorzien van commentaar. ‘Papa’s office’ schreef ze onder een foto van het postkantoor. ‘Lief’, schreef ze bij een zin over de aankomst van de Britse 27th Indian Division in Medan in 1946. Inderdaad, zo had ze haar lief ontmoet.
Lieve Tante Naia, ik vraag me af. Waarom onderstreepte je zoveel woorden in het boek? Waarom voorzag je ze van commentaar? Waarom zette je kleine pijltjes op de plattegrond bij alle huizen waar je had gewoond? Hoe vaak bladerde je in het boek? En wanneer? Was dat ’s avonds laat, wanneer iedereen sliep? Waarom heb je me nooit over vroeger verteld?
Ik wou dat ik alles eerder had geweten. Dan had ik je geknuffeld en je hand vastgehouden. Misschien hadden we alsnog veel niet gezegd, maar dan had je het in ieder geval gevoeld; dat een charmante lach een band schept, maar gedeeld verdriet misschien nog meer.
Jouw rode strepen en aantekeningen flikkeren nu als een sterrenhemel vol geladen energie door mijn gedachten. Ik ben dankbaar, dat een rode pen me nu toch nog deelgenoot heeft gemaakt.
Voel jij het ook, Tante Naai? Je bent dichterbij dan ooit.