Een jazzviolist in zijn onderbroek (deel 1 van een reeks)
Tachtig jaar geleden werd in het stadje Sibolga, aan de westkust van Sumatra, een jongetje geboren. In een houten huis met een veranda, vlak aan de grens van het bos. Zijn moeder was de dochter van een inheemse Batak-familie, zijn vader een Indo. Niemand wist precies waar de twee elkaar hadden ontmoet, maar het moet ergens daar in de buurt geweest zijn. Wellicht aan de prachtige kustlijn van Sibolga, vlak nadat de Indische vader in zijn geboortestad was teruggekeerd na zijn studie Chemische Technologie aan de Technische school van Batavia. Of misschien tijdens een jazzconcert van The Kaya Jazz, de band waarin de knappe vader viool speelde. Hoe dan ook, dit nieuwe jongetje, zo teer en klein nog, was hun eerste zoon.
De donkere moeder zat buiten op een schommelstoel en aaide het pasgeboren mannetje over zijn ronde hoofd. Ze keek vertederd naar haar zoon, een egaal beige kindje. Onder zijn haast doorzichtige pasgeboren babyhuid schemerde een bruine gloed. Hij is lichter dan de kinderen uit het dorp, dacht ze tevreden. Het Hollandse bloed van zijn opa was goed zichtbaar. Ze lachte naar haar echtgenoot, die net was teruggekomen van de tijgerjacht en met de rode gloed van opwinding nog op zijn wangen op de stoel naast haar was neergeploft. De bovenste knoopjes van zijn witte overhemd waren open. Op zijn lichte borst glinsterden druppeltjes zweet.
Even hoopte ze dat dit moment altijd zou blijven duren. Ze sloot haar ogen en ademde diep in door haar neus. De geur van haar kindje, de zoete warmte, het ritselen van de takken achter het huis. Ze voelde de liefde als een tinteling door haar aderen stromen. Ze wist dat dit geluk moest zijn. ‘Dank u wel, God,’ zei ze in gedachte. ‘U bent te goed voor mij geweest, bedankt voor deze geschenken.’ Ze deed haar ogen weer open en zuchtte opgelucht. Het moment was nog niet voorbij.
Pas vijf jaar later kwam er aan het prille gezinsgeluk abrupt een einde. Op een ochtend die normaal leek te beginnen, ergens halverwege juni 1942. Een drietal mannen klopten netjes aan en de Indische vader deed niets vermoedend in zijn onderbroek de deur open. Hij bevestigde zelfs zijn achternaam toen ze erom vroegen. Vanaf dat moment ging het snel. Met een geweer op zich gericht en zijn handen boven zijn hoofd, liet hij het huis achter zich. Hij probeerde nog een keer achterom te kijken, maar de man met het geweer waarschuwde hem dat niet te doen. Er was geen tijd meer voor een afscheid. Zijn vrouw schreeuwde dat ze hem met rust moesten laten, zijn tweede zoon, pas vijf jaar oud, stond achter het raam verbaasd te kijken. Hij vroeg zich af wat zijn vader in godsnaam in zijn onderbroek op straat deed. En wie die kerels naast hem waren.
Vijfenzeventigjaar later, in een appartementje in Den Haag, zou de zoon zich het nog steeds zo herinneren. Het was de laatste keer dat hij zijn vader zag.
---
Dit is het begin van het bewogen leven van mijn lieve oom Andre, de neef van mijn oma die ik twee jaar geleden voor het eerst heb ontmoet. Het was toevallig, want die ontmoeting kwam door een familiereünie die samen viel met het begin van mijn eigen onderzoek; een organisatie waaruit blijkt dat er bij meerdere stamboomleden de behoefte wordt gevoeld om elkaar en onszelf beter te leren kennen. Sindsdien kom ik regelmatig bij mijn oom over de vloer. Ik ben gefascineerd door zijn levenslust en herken mijn oma in zijn positieve energie. Hij vertelt me verhalen die je zelf niet kan verzinnen, maar die toch écht zijn gebeurd. Verhalen waarvan zoveel mensen niet weten dat ze onderdeel zijn van de Nederlandse geschiedenis. De komende tijd post ik verschillende scenes uit zijn leven op mijn blog. Ik hoop dat jullie de verhalen met aandacht zullen lezen, want dat is wat ze verdienen.
Met veel dank aan mijn lieve oom Andre, dat hij zijn verhalen aan mij toevertrouwd en ik ze mag delen met zoveel mensen.