Crisis of niet: sommige dingen blijven gewoon hetzelfde
Ik had een aantal dagen nodig om bij te komen van het nieuwe leven dat plotseling door een onzichtbare vijand aan ons is opgedrongen. Een week lang heb ik zo goed als hele dagen uit het raam gestaard, naar de braakliggende tuin van de woning waar mijn vriend en ik vlak voor de kerst zijn ingetrokken. De enkele verse grassprietjes die, toen zij nog zaadjes waren, door de wind in de donkere aarde waren beland en nu verloren uit het modderige landschap om hoog staken, konden me niet bekoren. De bloeiende narcissen aan de kant van het pad richting het park waar ik elke dag m’n hond uitlaat ook niet. De wereld verliest haar schoonheid als jijzelf in elke vezel van je lijf angst en onzekerheid voelt.
Het hielp overigens ook niet dat ik, terwijl ik het nieuws op m’n telefoon bleef refreshen, constant dacht aan iedere oorlogsvluchteling wiens leven al ver voor deze crisis stil was komen te staan door ontwikkelingen waar ze zelf niets aan konden doen. Ik dacht aan hun laatste knuffel met hun moeder; aan hoe diezelfde moeder na dat afscheid veranderde in wazige pixels op een haperend beeldscherm; in pixels die zwaaien, in pixels die huilen, in pixels waarvan je niet zeker weet of ze de volgende dag weer zullen verschijnen of dat de vijand in de nacht alles wat je lief had aan die pixels tot stof heeft gebombardeerd.
Ik dacht ook aan mijn oma. Aan hoe haar vader toen zij achttien was uit hun huis op Noord-Sumatra werd weggehaald en voor onbepaalde tijd verdween achter de muren van een onbekend kamp. Aan hoe zij zich jarenlang elke dag heeft moeten afvragen wanneer ze die vader, van wie ze zoveel hield, weer zou kunnen omarmen. Voor hen geen videobellen of digitale kusjes.
Zo ook niet voor mijn opa, een joodse jongen die in diezelfde tijd binnen moest blijven omdat buiten een vijand wachtte die net als hij bestond uit vlees en bloed. Een opa wiens jeugd werd afgepakt en die hoopte daar iets van terug te winnen door - na de bevrijding - als oorlogsvrijwilliger naar Indië te vertrekken. Hij zei zijn ouders gedag en vanaf dat moment bestond hun enige kind voor drie jaar lang slechts uit inkt op papier. Zullen mijn overgrootouders toen ook dagenlang naar buiten hebben gestaard, niet wetende wat te doen met zichzelf?
Het punt is ook dat ik, terwijl ik aan al deze dingen dacht, mezelf mijn eigen angst niet gunde. Wat zat ik eigenlijk lamlendig te wezen op die bank, terwijl mijn ouders vijftien kilometer verderop gewoon rustig in hun tuin werkten of een beetje achter de computer zaten. Er was niemand ver weg, er lag geen enkele geliefde in een loopgraaf aan een linie. We hadden een dak boven ons hoofd, stromend water, genoeg toiletpapier, voldoende eten. Ik had maar één taak en dat was afstand houden tot andere mensen. De meeste van mijn belangrijkste privileges stonden dus nog rechtovereind en dat maakte dat ik mezelf vooral een verwend nest begon te vinden.
Gelukkig besloot ik een paar dagen geleden wat minder streng voor mezelf te zijn en - aangezien er niks uit mijn eigen handen kwam - gewoon in het hoekje van de bank een boek te lezen. Ik las INDO van Marion Boem uit om vervolgens via Facebook een vernietigende recensie van Esther Wils over het boek te lezen die gretig werd gedeeld door een quasi bekende Indische kunstkenner. Zijn commentaar leek veel op hoe jongetjes uit groep vier het meisje rechts voorin de klas pesten. Een vriendje van hem - net als hij waarschijnlijk ergens in de zeventig - deed er enthousiast aan mee. Het boek hadden ze beiden niet gelezen, maar die recensie vonden ze top - gewoon ‘omdat ze allergisch waren voor Marion Bloem.’
Blijkbaar heb je in de wereld twee verschillende soorten mensen: mensen die in tijden van crisis het leven overpeinzen en (hopelijk een kleinere groep) mensen die diezelfde tijd gebruiken om een ander mens volledig af te kraken. Het is jammer dat het me nauwelijks iets verbaast dat die tweede groep onder andere uit een paar Indische zestigplussers bestaat - lees o.a. INDO hierover. De traditie van vijandelijkheid tussen (publicerende) Indo’s van de tweede generatie zit er zó diep ingebakken, daar kan geen virus tegenop.
Het is maar te hopen dat geen van die boze boomers straks een beademingsapparaat met elkaar hoeft te delen.
The Journey of Belonging
Koop het boek hier!