Dit was mijn openingswoord tijdens de opening van de tentoonstelling Indo, Indië, Indonesië op 2 maart 2019 in ht Nutshuis Den Haag
Zo’n vijftien jaar geleden zat ik met mijn familie te eten in een restaurant in Amsterdam. Met mijn ouders, mijn broertje, mijn oom en tante, nichtjes, neefje en de gezinnen van twee Indische vriendinnen van mijn familie. We trokken de aandacht – wellicht door die schare van schattige lichtbruine kindertjes die heerlijk zaten te eten, of – en dat lijkt me eigenlijk logischer – vanwege de knappe vrouwen van het gezelschap – want op een gegeven moment kwam er een man naar mijn moeder toe.
‘Zeg eh... Ik zit al de hele tijd naar jullie te kijken,’ zei hij zonder blikken of blozen. ‘En ik vraag me steeds af... Wat voor een volk zijn jullie eigenlijk?’
Mijn moeder hield haar lachen in en antwoordde sarcastisch dat wij van de maan af komen. Maanvolk. Zag hij dat dan niet?
De ogen van de man rolden vervolgens zo mogelijk nog verder uit zijn kassen dan ze al deden, waarna mijn moeder hem maar uit zijn lijden verloste en vertelde dat we Indisch zijn. Ik weet niet of hij het toen wel begreep, maar zijn vraag is me altijd bijgebleven.
Want ja... De meneer in kwestie formuleerde het nogal knullig en ik weet ook niet zeker of het gepast is om zulk soort vragen aan mensen te stellen die nietsvermoedend aan het eten zijn, maar nu ik er als 28-jarige historicus en schrijver over het Indisch verleden aan terug denk moet ik toch toegeven dat het een hele interessante vraag was. Een vraag ook, die bovendien een heleboel subvragen doet oprijzen.
Zoals:
1. Hoe kan het dat iemand zijn behoefte niet kan bedwingen om te weten te komen waar een bepaalde groep mensen vandaan komt?
2. Had die man nog nooit een indo gezien?
3. Hoe kan het dat Indische mensen zo slecht als Indisch herkend worden?
4. Is dat erg?
5. Komt de manier waarop je als Indo jezelf ziet overeen met hoe de buitenwereld jou ziet?
6. Moet je mensen een hele geschiedenisles geven als ze vragen waar je vandaan komt?
7. Is het belangrijk voor jezelf, maar ook voor Nederland - om te weten wat het betekent om Indisch te zijn?
En last but not least – als we dan toch in de woorden van die meneer blijven spreken: Als Indisch zijn betekent dat je bij een bepaald volk hoort, wat voor een soort volk is dat dan? Waar kun je ze aan herkennen? Welke gebruiken en gewoonten hebben ze? Wat gebeurt er als je een antropoloog een maand lang bij verschillende Indische families laat intrekken en hem of haar een analyse laat schrijven van hoe het er aan toe gaat?
Blijkt dan dat er overal nog een rare fles met water op de wc staat? Dat alle huizen constant naar trassi ruiken? Dat er overal een Moesson op de leestafel ligt? Dat er wordt gehuild bij krontjong muziek? En dat ze dingen roepen als: Adoeh! Riboet! Waar is de payong? En haal die oepil uit je neus?
Of zullen ze met subtielere observaties komen? Subtielere analyses van wat het Indisch zijn anno 2019 inhoudt?
Ik denk dat het het laatste is. Want nu de eerste generatie, de mensen die opgroeiden in de kolonie, langzaam verdwijnt, blijft het Indische achter als iets sluimerends, als iets dat niet per se altijd even zichtbaar is, maar dat mensen met wortels in het koloniale Nederlands-Indië allemaal op hun eigen unieke manier met zich mee dragen. Soms is dat in subtiele dingen, zoals in familieverhalen, in herinneringen, in geuren, in gewoontes, in kleine woordjes, in smaken, in onverklaarbare emoties, in de manier waarop je ouders je hebben opgevoed. Soms ligt het er wat duidelijker bovenop: in directe ervaringen, in dat mooie tropische uiterlijk dat doet afvragen van welk volk je afstamt, in de manier van koken, in het uiterlijk van je oma, van je vader of je tante; of je ziet het direct terug in de inrichting van iemands huis.
Het zijn deze zichtbare en onzichtbare Indische invloeden die maken dat een Indo net wat anders is dan een Nederlander met voorouders uit de Achterhoek. En het zijn dan ook aantal van deze Indische invloeden, die ik een plek heb proberen te geven in de luisterinstallatie Het Rood Wit Blauwe Huisje; een imaginair huisje dat leeft in iedereen met wortels in de voormalige kolonie en dat onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis van de Nederlandse vlag, Rood-Wit-Blauw, maar ook onlosmakelijk met de Indonesische; Rood-Wit en met het woord ‘Blauwe’, waarmee Indische mensen in de jaren ’50 als nieuwkomer in Nederland werden uitgescholden.
De kleuren Rood-Wit-Blauw staan daarmee eigenlijk ook symbool voor drie woorden. Kolonie, Onafhankelijkheid en Migratie. Daaruit zijn alle Indo’s die nu in Nederland wonen, hoe je het ook went of keert, voortgekomen. Het heeft hun loop in de geschiedenis bepaald en voor mij betekent dat, dat ik me als historicus, maar vooral ook als levende erfenis van die drie woorden, constant afvraag wat dit voor mij betekent. Ik zal proberen jullie mee te nemen in het antwoord dat ik daar tot nu toe op heb gevonden.
Voor mij is het Indisch zijn als staan in het midden van een lange lijn. Aan de ene kant staat Indonesië, aan de andere kant Nederland. Een Indo draagt de cultuur van die beide landen in zich, maar ieder op zijn eigen manier langs die lijn, afhankelijk van de manier waarop je bent opgevoed en welke interesses je daardoor hebt ontwikkeld.
Ik denk dat het voor Indische mensen heel lang noodzakelijk is geweest om te benadrukken dat ze dan wel zijn ontstaan uit twee werelddelen, maar dat het Nederlandse toch altijd als belangrijkste werd aangemerkt. Als overlevingsstrategie als nieuwkomer in een nieuw land, maar ook als een overlevingsstrategie die teruggaat naar het leven in de kolonie. Waarbij het Nederlandse nou eenmaal als meer waard werd geacht, dan het Indonesische bloed dat vaak werd verzwegen en werd afgeschilderd met het denigrerende woord ‘inlands’. Wilde je als gemengdbloedige dus een goede positie in de koloniale machtsstructuur, wilde je bepaalde privileges genieten, dan kon je je maar beter zo Europees mogelijk gedragen.
Ik pleit ervoor dat die manier van denken, dat benadrukken van dat Nederlandse anno 2019, wordt omgedraaid. Want naast het feit dat ik inderdaad een Nederlander ben, ben ik duidelijk zichtbaar ook iets anders. Die geschiedenis moet ook een plek krijgen, waarbij het Indische niet langer met het Indonesische moet botsten, maar we het moeten zien als een gedeelde geschiedenis.
Dat maakt dat ik ongelofelijk trots ben dat ik een van de makers ben van deze prachtige tentoonstelling, waarbij een grote nadruk ligt op de derde generatie in Nederland die hun band en gedeelde verleden met Indonesië onderzoekt. En daarbij niet alleen zelf aan het woord is, maar Indonesië ook laat spreken. De foto’s van Suzanne Liem en Eric Kampherbeek en het werk van Irwan Ahmett zijn daar hele mooie voorbeelden van.
Brengt mij terug bij de vraag waar ik mee begon. Wat voor een volk zijn wij?
Ik zou zeggen: een volk dat zich niet in twee woorden laat uitleggen. Een volk met een hybride identiteit. En ik hoop van harte, dat die identiteit mensen er toe kan aanzetten om te pleiten voor een inclusiever beeld over wat Nederlandse geschiedenis is en tot hoe ver de invloed daarvan reikt. Want ook al sta ik als Indo in het midden, de uitersten van een spectrum zijn beide in mij vertegenwoordigd en verdienen – evenals die middenpositie zelf – een plek in ons collectief bewustzijn.
Ik hoop – en ik denk dat dat zo is - dat deze tentoonstelling daaraan bijdraagt.