‘Sudah, laat maar’ is een overlevingsstrategie, geen oplossing
‘Het “sudah, laat maar", waarmee de oudere generatie hun tijd in Nederland hebben overleefd, wordt mede door u, grof en schandalig verstoord.’ Dit is een quote uit een reactie die ik vanmiddag ontving van iemand die stelde graag met mij de discussie aan te gaan. Ik ben niet vies van discussie en ondanks dat ik van deze plek niet per se een reactionaire blog wil maken, zal ik maar meteen betogen waarom mijnheer gelijk heeft.
Ik hoor je denken: Hey, maar zo werken discussies normaal gesproken toch niet?! De ander direct gelijk geven?!
In dit geval wel. Inderdaad: “Sudah laat maar” was een manier waarop men overleefde in Nederland - het was een overlevingsstrategie - en vanuit de eerste generatie gezien geheel begrijpelijk. En dat ik die strategie verstoor: Ja, dat klopt denk ik ook. Grof en schandalig, vind ik dan weer subjectieve begrippen, een kwestie van smaak. We weten allemaal dat over smaak niet valt te twisten. De een houdt wel van peteh bonen, de ander niet.
Het enige wat dus uit te leggen valt in een kader dat je een discussie zou kunnen noemen, is de vraag: Waarom wil ik die strategie verstoren?
Het antwoord daarop is simpel: Omdat het symptomen bestreden heeft, maar een diepgeworteld probleem niet in de kern heeft opgelost. Sterker nog: volgens mij heeft het een extra probleem gecreëerd. En ik noem dat maar even het Sudah, eet maar-syndroom.
Stel, je hebt in de klas drie kinderen die samen de hoek links achterin het klaslokaal moeten delen. Er is alleen één probleem: in die hoek staan maar twee tafels. Welke twee kinderen krijgen een plekje om rustig aan te schrijven en wie moet zijn opdrachten maken met een papiertje balancerend op een knie? De klas mag kiezen.
Het eerste kind, kind A, is heel erg populair en is een voorbeeld voor de rest van de klas. Het is vanaf het begin af aan dus al duidelijk dat kind A een tafeltje krijgt toegewezen. Kind B, die is niet zo populair. Anders dan de andere kindjes heeft B rare kleren aan en luistert bovendien naar vreemde muziek die de rest van de klas niet kan volgen. B is echter erg trots op die muziek en niet van plan om - omdat de hele klas naar Gerard Joling luistert - dat dan ook te doen. De klas voelt daarom niet direct de noodzaak om het tweede tafeltje aan B te geven. Ze vinden B maar een vreemde vogel.
Toch is van kind C eigenlijk hetzelfde te zeggen. Ook dit kind is vreemd en niet direct een voorbeeld van hoe de rest van de klas wil zijn. Ook dit kind draagt rare kleding en houdt van rare muziek. In tegenstelling tot kind B heeft kind C het er echter wel voor over om die rare muziek voor thuis te bewaren, achter gesloten deuren, en op school te doen alsof Gerard Joling fantastisch is. Om nog even extra duidelijk te maken aan de klas die de tafeltjes verdeelt, trakteert C iedereen op zelfgemaakte frietjes waar C de avond daarvoor zes uur lang voor in de keuken heeft gestaan. De klas smult, vergeet ‘bedankt’ te zeggen, maar wijst C wel het tafeltje toe. C is blij, A ook - want die kan nu tenminste naast een kind zitten dat zegt óók van Gerard Joling te houden en bovendien op heerlijke frites trakteert.
Kindje B kijkt naar C en A aan een tafeltje en kan twee dingen doen: proberen om de klas te veranderen om hen zover te krijgen dat A & C een beetje opschuiven en kindje B ook aan de tafels past; of niets doen en dus de rest van de schooltijd zonder tafel doorbrengen. Terwijl B de eerste optie probeert, kijken A & C zenuwachtig toe: ze willen helemaal niet opschuiven en zijn juist zo blij met wat ruimte. De populariteit van A is wel gewaarborgd, maar die van C nog altijd niet. C gaat daarom nu ook thuis naar Gerard Joling luisteren en dat niet alleen: C nodigt zelfs de hele klas uit voor een groot Joling-feest en trakteert daarbij niet alleen op frites, maar ook op kroketten!
‘Die C, die is leuk zeg!’ Roepen alle klasgenoten. Hoe groter de feesten van C worden en hoe meer het assortiment van lekkere snacks wordt uitgebreid, hoe meer C het tafeltje mag houden. Tot op een dag niemand zich meer afvraagt waarom het überhaupt een vraagstuk was of C wel aan die tafel hoorde - het maakt zelfs niet meer uit dat C nog altijd rare kleren draagt! - en kindje B inmiddels getraind is in het gebruiken van de knieën als tafelblad.
Nu mogen jullie, maar vooral de meneer die mij deze quote stuurde, mij antwoorden: is dit een ideale situatie voor iedereen? Of loopt C nu bijna tegen een burn-out aan omdat C al honderdduizend aardappels heeft geschild en daarbij bovendien naar Gerard Joling moet luisteren? En denken jullie dat kindje B nu - ondanks dat die knieën best dienst doen als tafel - nu écht het gevoel heeft erbij te horen?
En wat denk je dat er gebeurt als C voorzichtig eens aan A toegeeft dat C Gerard Joling stiekem best wel stom vindt en zich eigenlijk ook een beetje gebruikt voelt door A en de rest van de klas?
Ik ben bang dat A dan zegt: ‘Joh, waar heb je het over? Het gaat toch goed zo? Stop met zeuren!’ En dat C dan na heel lang nadenken, twee dingen kan roepen:
’Goh, ja, je hebt gelijk. Wat zeur ik toch. Sudah, eet nog maar wat!’ of:
‘Vanaf nu geen frites meer, A. Ik ben deze eenzijdige aanpassing nogal zat! ’
Tsja.. ik moet toegeven: Optie twee is inderdaad nogal grof en schandalig, vooral voor de mensen die liever voor optie één gaan óf daarvan profiteren.