Zolang je je mond houdt en niet zeurt, mag je er best bijhoren
De afgelopen dagen moest ik mijn best doen: schrijf niets over Zwarte Piet, schrijf niets over Zwarte Piet! Ik herhaalde het mantra meerdere keren per uur. Waarom? Alles is wel al een keer gezegd. Wat heb ik daar dan nog aan toe te voegen? Wat moet je zeggen tegen mensen die – desnoods met geweld, vuurwerk, rookbommen en met geroep als ‘Aap, ga terug naar je eigen land!’ - een ‘kinderfeest’ willen beschermen?
Na al die dagen niets zeggen, niet schrijven, proberen in stilte mijn hoofd te schudden en mijn dagelijkse dingen te doen, lukt het niet meer. Ik moét iets op papier zetten, al is het alleen maar om mijn eigen gedachten te ordenen. Want wat ik me steeds meer begin te realiseren: in dit land hoor je er alleen bij als je zwijgt, je hoofd buigt en mee lacht. Doe je dat niet, dan mag je oprotten naar je eigen land en krijg je bananen naar je hoofd geslingerd.
De Zwarte Pietendiscussie doet me denken aan de inburgering en assimilatie van Indo’s in Nederland. Geen grotere groep gekleurde mensen die zo geruisloos is opgegaan in de samenleving als de Indische Nederlanders vanaf eind jaren ’40 tot halverwege de jaren ‘60. Enerzijds zal dit te maken hebben gehad met de Nederlandse opvoeding van veel indo’s in de kolonie Nederlands-Indië, maar anderzijds heeft dit – daarvan ben ik overtuigd – ook veel te maken gehad met de zeer beleefde houding van de gemiddelde indo als nieuwe inwoner van een land dat men slechts kende uit de schoolboeken.
Als zijnde de eerste groep bruine inwoners van naoorlogs Nederland, was het credo: zorg vooral niet dat je anders bent of op die manier wordt gezien. Woorden als ‘pinda-poep-chinees’, verplichte huishoudelijke cursussen waarbij Indische vrouwen werd geleerd ‘een Hollands huishouden’ te bestieren, het per direct ontslagen worden uit de dienst (in het geval van KNIL-militairen); het werd allemaal relatief stilzwijgend geaccepteerd en ondergaan. Onderling – binnenshuis - maakte men er grapjes over: ‘Ha, die Nederlanders zijn zo dom! Ze hebben geen idee waar we vandaan komen. Ze vragen of we in hutjes hebben geleefd en waar we zo goed Nederlands hebben leren spreken!’ Buitenshuis lachte men lief en beleefd, net zo lang tot die Nederlanders begonnen te dansen op Indorock en de saté omarmden als zijnde een gerecht uit de Hollandse keuken zelf.
Natuurlijk, met zulke leuke muziek, lekker eten en een goedlachse houding is het niet moeilijk om erbij te gaan horen. De Nederlandse meisjes vonden de Indische jongens interessant, de Indische meisjes de Nederlandse jongens. Het resultaat was dat veel indo’s gemengd trouwden; bruin werd steeds lichter. Het letterlijk inmengen in samenleving verliep gestaag. Waarom zou je dan openlijk klagen over de manier waarop je was opgevangen in Nederland? Over het feit dat de salarissen van Indische ambtenaren niet werden uitbetaald voor de oorlogsmaanden in Indië, terwijl dat voor de Hollandse ambtenaren in Nederland wel was gedaan? ‘Stil, niks zeggen, straks vinden ze je een zeurkous. Lach maar om ze, om die onwetendheid. Je staat er boven.’
Ik, als derde generatie indo, heb dankzij deze houding veel privileges in het Nederland van nu. Ik heb me – ondanks dat ik bruin ben – nooit buitengesloten of gediscrimineerd gevoeld. Tot een jaar terug grapte ik zelf nog: ‘Ik ben een bounty: bruin van buiten, wit – met een vleugje tropische kokos - van binnen’. Ik schrijf tot een jaar terug, want inmiddels doe ik dat niet meer. Dat lachen om je eigen kleur; het niet openlijk uit durven spreken hoe je je voelt met betrekking tot je achtergrond en familiegeschiedenis: het is kwalijk en het maakt dat men over je geschiedenis heen stapt. Alsof de verhalen van Indische Nederlanders er niet te doen; er nooit toe hebben gedaan. Want: ze doen het toch zo goed?
Zeventig jaar van Indisch meelachen en het openlijke resultaat is indo’s die fel opkomen voor het behoud van een racistische karikatuur, Geert Wilders, Thierry Baudet en een gemiddeld Nederland dat nog steeds niets weet over de geschiedenis van het Indische deel van diens bevolking. (Backpaykwestie, Indiëherdenking: nog nooit van gehoord?!) Binnenshuis staan de boekenkasten echter nog steeds vol met boeken over Indië, liggen de batikkleedjes op tafel, en komt de geur van trassi en rendang uit de keuken. Het is een trauma dat onbewust doorleeft, maar waarover vooralsnog niet openlijk in de publieke ruimte wordt gesproken.
De Anti-Zwarte Piet beweging is als je het uitzoomt, niet meer dan je duidelijk uitspreken over iets waar je je ongemakkelijk over voelt; over een beeltenis die pijn doet en die je doet herinneren aan het onrecht dat zwarte mensen eeuwenlang is aangedaan. Indo’s zouden daarin solidair moeten zijn en de strijd tegen Zwarte Piet moeten steunen; ook wij stammen immers af van mensen naar wiens verhaal nooit werd/wordt geluisterd; van “liplappen” in de kolonie, tot “poep-indo’s” en “blauwen” eenmaal in Nederland.
Je kunt Nederland tevreden houden, je als Zwarte Piet verkleden en de maagjes van je collega’s vullen met een rijsttafel naar het recept van oma, maar je kunt ook een keer opkomen voor de kant van de Nederlandse geschiedenis die nog altijd liever niet besproken wordt. Dat is de geschiedenis van kolonialisme – van Suriname tot aan Indonesië . En als je die kent, moet je jezelf nog eens goed afvragen waarom je in godsnaam een verkleedpartijtje wil behouden dat is ontstaan uit een systeem van apartheid, van onderscheid tussen zwart en wit.
Deze indo is er klaar mee en daarom zeg ik: inclusiviteit moet van twee kanten komen. Nederland, pas het uiterlijk van je kindervriend aan!